ECLI:NL:GHSGR:2008:BD3267

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.545/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de schone lei voor ex-ondernemers zonder voorafgaand faillissement

In deze zaak hebben appellanten, [Saniet 1] en [Saniet 2], beiden wonende te [Woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd met toekenning van de schone lei, maar zonder de boedelschulden onder de schone lei te laten vallen. De rechtbank oordeelde dat de wet onvoldoende aanknopingspunten biedt voor analoge toepassing van artikel 358 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) op de situatie van de appellanten, die geen voorafgaand faillissement hadden. De appellanten stelden dat de wetgever ex-ondernemers wilde tegemoetkomen door boedelschulden onder de schone lei te brengen, ook als er geen faillissement aan voorafging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2008 hebben de appellanten en hun bewindvoerder hun standpunt toegelicht. De bewindvoerder stelde dat het onbillijk zou zijn om de appellanten te straffen voor een situatie die de wetgever niet had voorzien. Het hof oordeelde dat de specifieke boedelschulden van de appellanten, die voortvloeien uit hun onderneming, onder de werking van de schone lei vallen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank, behoudens enkele beslissingen, en stelde vast dat de boedelschulden, voor zover onbetaald, onder de schone lei vallen. Dit arrest is gewezen op 3 juni 2008 door de tweede civiele kamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.012.545/01
Rekestnummer (oud) : R 08/115
Insolventienummers Rechtbank : R 245/246/2004
arrest van de tweede civiele kamer d.d. 3 juni 2008
inzake
1. [SANIET 1],
2. [SANIET 2],
beiden wonende te [Woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [Saniet 1] respectievelijk [Saniet 2], en tezamen: [De Sanieten],
procureur: mr. L.Ph.J. baron van Utenhove.
Het geding
Bij vonnis van de Rechtbank Middelburg van 28 juli 2004 is ten aanzien van [De Sanieten] de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van voornoemde rechtbank van 23 januari 2008. Tegen laatstbedoeld vonnis hebben [De Sanieten] beroep ingesteld bij het op 29 januari 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008. Verschenen zijn: [De Sanieten], bijgestaan door mr. P. Buijs, advocaat te Vlissingen, alsmede de bewindvoerder mr. J. Wind.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen beëindigd met toekenning van de schone lei, maar zonder de boedelschulden onder de schone lei te laten vallen. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. In deze zaak is aan de schuldsaneringsregeling geen faillissement vooraf gegaan. [De Sanieten] verzoeken analoge toepassing van artikel 358 lid 3 FW op deze situatie. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de wet daarvoor echter onvoldoende aanknopingspunten. Indien de wetgever had bedoeld alle boedelschulden onder de toepassing van de schuldsaneringsregeling te brengen, had de in het derde lid opgenomen beperking (‘bedoeld in artikel 15d, eerste lid, onder b’) achterwege kunnen blijven. Uit de expliciete vermelding van deze categorie boedelschulden kan juist worden afgeleid dat de wetgever de uitzondering daartoe heeft willen beperken. Uit de Memorie van toelichting kan evenmin worden afgeleid dat de uitzondering ook bedoeld zou zijn voor gevallen als de onderhavige. Ook daarin wordt expliciet gesproken over boedelschulden die voortvloeien uit een vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling opgeheven faillissement. De overweging dat deze uitzondering vooral relevant is voor ex-ondernemers, die vaak met een faillissement starten, dat vervolgens wordt omgezet in een schuldsaneringsregeling, brengt niet met zich mee dat de wetgever de categorie ex-ondernemers die zonder voorafgaand faillissement tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten, over het hoofd heeft gezien.
De omstandigheid dat onderhavige schuldsaneringsregeling zijn uitgesproken nadat de schuldenaren door de griffier van de rechtbank op deze mogelijkheid zijn gewezen toen zij een verzoek tot faillietverklaring wilden indienen, leidt evenmin tot het oordeel dat artikel 358 lid 3 Fw analoog dient te worden toegepast. Het stond de schuldenaren vrij om al dan niet een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregelingen in te dienen. Daarbij zij opgemerkt dat ten tijde van de indiening van het verzoek de uitzondering waar [De Sanieten] thans een beroep op doen, nog niet in de wet was opgenomen en ook niet te voorzien was dat dit zou gebeuren. De mogelijkheid van het verkrijgen van een schone lei voor (resterende) boedelschulden, kan dan ook bij de overwegingen om al dan niet voor de schuldsaneringsregeling te kiezen geen rol hebben gespeeld.
2. De grieven en argumenten van [De Sanieten] kunnen als volgt worden samengevat. Voor hun toelating tot de schuldsaneringsregeling exploiteerden [De Sanieten] een winkel. Die exploitatie was nog niet geëindigd op het moment dat [Saniet 2] haar eigen faillissement heeft aangevraagd. Op grond van het gestelde in artikel 3 Fw heeft de griffier van de rechtbank haar geattendeerd op de mogelijkheid van het indienen van een WSNP verzoek. Gedurende de beginperiode van de schuldsaneringsregeling heeft de bewindvoerder de arbeidsovereenkomsten en de huurovereenkomst afgewikkeld. In het kader daarvan zijn boedelvorderingen ontstaan van het UWV met betrekking tot de loongarantieregeling en in het kader van de beëindiging van de huurovereenkomst. Het te verdelen actief aan het einde van de onderhavige schuldsaneringsregelingen is onvoldoende om beide boedelvorderingen in zijn geheel te voldoen. Er resteert derhalve een restant boedelvordering, waarmee [De Sanieten] na beëindiging van hun schuldsaneringsregelingen worden geconfronteerd.
De rechtbank overweegt ten onrechte dat er geen aanknopingspunten zijn om artikel 358 lid 3 Fw analoog toe te passen. Het is juist de wetgever geweest die ex-ondernemers heeft willen tegemoet komen door in het geval van een voorafgaand faillissement waarin boedelschulden zijn gemaakt, deze boedelschulden in een daaropvolgende schuldsaneringsregeling onder de werking van de schone lei te brengen, voorzover de boedelschulden niet uit de boedel kunnen worden voldaan. De wetgever heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat er ook ex-ondernemers in de WSNP zijn toegelaten die boedelschulden maken, die echter niet een voorafgaand faillissement hebben gehad. Niet valt in te zien waarom deze categorie ex-ondernemers afwijkt van de ex-ondernemers die eerst faillissement hebben aangevraagd. Derhalve zou analoge toepassing van artikel 358 lid 3 Fw juist wel in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever.
Uit de redactie van artikel 358 lid 3 Fw kan niet worden opgemaakt dat de wetgever alleen een uitzondering heeft willen maken voor boedelschulden ontstaan tijdens een voorafgaand faillissement.
3. Ter zitting van het hof hebben [De Sanieten] en de bewindvoerder hun standpunt toegelicht, waarbij onder meer nog het volgende naar voren is gekomen. De bewindvoerder sluit zich aan bij de mening van [De Sanieten] dat de wetgever deze situatie is vergeten. Schuldenaren zijn leken. Naar zijn mening zou het onbillijk zijn om deze hiervoor te straffen. De bedoeling van de schuldsaneringsregeling is dat een schuldenaar schuldenvrij uit de regeling komt. Wanneer je met een nog lopende onderneming tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten, krijg je per definitie boedelschulden.
4. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het hof dat deze specifieke boedelschulden op grond van een redelijke toepassing van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de schuldsaneringsregeling wel onder de werking van de schone lei vallen. Het hof overweegt daartoe het volgende. Het per 1 januari 2008 in werking getreden artikel 358 lid 3 Fw is bedoeld om voor ex-ondernemers de overgang vanuit een voorafgaand faillissement naar een schuldsanering gemakkelijker te maken. Het nieuwe derde lid vormt een verduidelijking van de positie in de schuldsaneringsregeling van boedelschulden die voorvloeien uit een tegelijk met de toepassing van de schuldsaneringsregeling opgeheven faillissement, zoals die zijn omschreven in artikel 15d, eerste lid, onder b, Fw. Deze boedelschulden uit faillissement blijven ook boedelschulden tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en vallen op grond van artikel 358, lid 3 Fw onder de schone lei. Met het artikel beoogt de wetgever de overgang van een faillissement naar een WSNP gemakkelijker te maken voor ex-ondernemers die met een faillissement zijn gestart. Het bepaalde in artikel 358 lid 3 Fw is in dit geval echter niet van toepassing, omdat geen sprake is van een voorafgaand faillissement. In dit geval wordt – met steun van de bewindvoerder – door [De Sanieten] verzocht te bepalen dat de schone lei ook van toepassing zal zijn op de boedelschulden voor zover deze onbetaald zijn gebleven.
Een redelijke toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling brengt naar het oordeel van het hof met zich dat dit verzoek moet worden ingewilligd.
[De Sanieten] hebben op 19 juli 2004 hun eigen faillissement aangevraagd en zijn door de griffier van de rechtbank geattendeerd op de mogelijkheid van de WSNP waarna zij toepassing van de schuldsaneringsregeling hebben verzocht. Dat [De Sanieten] niet eerst in een faillissement zijn komen te verkeren is hen derhalve niet toe te rekenen.
Daar komt nog bij dat reeds op het moment van aanvragen van de schuldsaneringsregelingen bekend was dat de onderneming nog bestond en er nog drie personeelsleden in loondienst waren, en dat er mitsdien boedelschulden zouden ontstaan. Van belang is voorts dat de onderneming na de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet is voortgezet, maar vrijwel onmiddellijk door de bewindvoerder is beëindigd.
Het hof neemt in aanmerking dat het niet toekennen van de schone lei op de boedelschulden als de onderhavige zou leiden tot een niet gerechtvaardigde verschillende behandeling van de ex-ondernemers die vanuit een faillissement overgaan tot de schuldsaneringsregeling en ex-ondernemers die direct, zonder voorafgaand faillissement in de regeling komen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis ten dele dient te worden vernietigd. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden beëindigd met toekenning van de schone lei met daaronder begrepen de boedelschulden voorzover zij niet uit de boedel kunnen worden voldaan.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep, behoudens wat betreft de beslissingen omtrent vaststelling dat de schuldenaren niet toerekenbaar in de nakoming van de verplichtingen zijn tekortgeschoten, de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregelingen, het salaris van de bewindvoerder en omtrent de kosten, inclusief de verschotten;
en opnieuw rechtdoende:
- stelt vast dat de boedelschulden, voor zover deze onbetaald zijn gebleven onder de werking van de schone lei vallen;
- verstaat dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.
Dit arrest is gewezen door mrs H.P.Ch. van Dijk, L.M. Croes en A.J. Berends, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2008 in aanwezigheid van de griffier.