Rolnummer: 22-007314-06
Parketnummer(s): 09-900648-06
Datum uitspraak: 28 mei 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
21 december 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren te op 1980,
adres: .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 mei 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zes uren subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderd uren subsidiair vijftig dagen vervangende hechtenis, waarvan vijftig uren voorwaardelijk, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens schending van het huisrecht van de verdachte, misbruik van de bevoegdheid en macht en disproportioneel optreden.
Het hof is weliswaar van oordeel dat, zoals hierna uiteen zal worden gezet, de betrokken politieambtenaren de situatie verkeerd hebben beoordeeld en op een gegeven moment hun bevoegdheid hebben overschreden, doch dat niet kan worden gezegd dat sprake is van zodanige ernstige inbreuken op beginselen van goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling in zijn zaak tekort is gedaan, dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts blijkt niet dat het openbaar ministerie enig oneigenlijk doel nastreeft met deze vervolging.
Het hof overweegt het volgende:
Het hof acht de volgende gang van zaken aannemelijk. De politieagenten X en Y kregen tussen 11 en 12 uur in de ochtend een melding dat iemand met een groot mes het huis van de verdachte was binnengegaan, en moesten uitzoeken wat er aan de hand was. Dat hun verdere omstandigheden zijn doorgegeven staat niet vast. De verdachte, die hen door een ruit had gezien, heeft meteen de voordeur van het huis dat hij met anderen deelt, open gedaan. De agenten stonden er in vechthouding, waarvan de verdachte is geschrokken. Zij zijn de vestibule binnengegaan, hebben van de verdachte uitleg gekregen dat het daar liggende mes inderdaad zojuist door een kennis was gebracht, omdat de verdachte het als kok nodig had. Vervolgens is verbalisante X, ondanks een verbod van de verdachte, naar boven gegaan. Zij trof daar in de woning van de verdachte iemand aan, een banaan etend en met een kop koffie voor zich. Deze vertelde haar dat hij het mes voor de verdachte had meegebracht. Toen zijn andere politieagenten ook naar boven gekomen, zijn daar woorden gevallen en hebben de politieagenten de verdachte aangehouden. Deze toonde zich bereid mee te werken. De verdachte oogt niet als een vechtersbaas, omstanders waren niet agressief en er was een overmacht aan politie. Toen de politie onverwacht de verdachte in de boeien ging slaan, heeft deze zijn medewerking gestaakt. De daarop volgende aanval van de politieagenten op hem en al hun verdere gedrag daarna is niet van belang voor de beoordeling van deze strafzaak.
Op basis van artikel 2 lid 3 van de Algemene wet op het binnentreden waren de opsporingsambtenaren X en Y op grond van de melding bevoegd tot binnentreden in de woning van de verdachte. Zij mochten er rekening mee houden dat mogelijk ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigde. Eenmaal binnengetreden zagen de opsporingsambtenaren in de hal van de woning een mes liggen. De verdachte heeft hun de vermelde uitleg gegeven. De opsporingsambtenaren hadden het aantreffen van een mes zoals in de melding was genoemd en de uitleg die ze kregen van de verdachte als geruststellende informatie moeten opvatten, waarna er geen ernstig en onmiddellijk gevaar meer dreigde voor de veiligheid van personen of goederen en zij niet langer bevoegd waren tot binnentreden of binnen blijven in de zin van artikel 2 lid 3 Algemene wet op het binnentreden.
De bevindingen boven van verbalisante X, die onbevoegd de trap op was gegaan, hadden haar er meteen toe moeten brengen naar beneden te gaan en haar collega’s gerust te stellen en te laten vertrekken. Het hof acht het verontrustend dat geen der andere aanwezige politieagenten hun – naar het lijkt onervaren - collega(‘s) heeft afgeremd toen die te ver ging(en), maar dat zij daarentegen aan de onbezonnen escalatie hebben meegewerkt.
Op basis van de bovenstaande omstandigheden oordeelt het hof dat de opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren toen zij zich nog in de woning bevonden op het tijdstip waarop de verdachte begon zich onheus uit te laten en hem hebben aangehouden, en dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken, nu hierom niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd.
Vorderingen tot schadevergoeding van X en Y
In het onderhavige strafproces hebben X en Y zich als benadeelde partijen gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van respectievelijk EUR 150,- en EUR 500,-.
In hoger beroep zijn deze vorderingen aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen.
Nu de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen X en Y niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. S.C.H. Koning en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. E.P.J.M. Renes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2008.