Rolnummer: 22-002683-07
Parketnummer: 09-655212-06
Datum uitspraak: 10 juni 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 april 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te op 1964,
adres:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 mei 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn nu er sinds de tenlastelegde feiten bijna drie jaar zijn verstreken. Dientengevolge zou het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moeten worden verklaard.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2000 (NJ 2000,721), er sprake is van enige overschrijding van die redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, laat staan dat dit het door de raadsvrouw beoogde gevolg zou moeten hebben.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder het eerste cumulatief/alternatief is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken is er, naar het oordeel van het hof, geen bewijs voorhanden dat de verdachte met het opzet om X te mishandelen, die X geen adequate verzorging heeft geboden. Van opzet in de voorwaardelijke zin is evenmin gebleken. Verder kan op grond van de voorhanden wettige bewijsmiddelen niet bewezen worden dat het handelen van de verdachte heeft geleid tot lichamelijk letsel, pijn dan wel de benadeling van de gezondheid van die X. Daarvoor ontbreekt in het dossier relevante en overtuigende medische informatie.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De verdachte heeft steeds verklaard dat hij op (datum) aan X geen eten, drinken en verzorging heeft gegeven terwijl hij in het logboek, dat mede dient om andere verzorgers te informeren omtrent de reeds aan de hulpbehoevende verleende zorg, heeft ingevuld dat hij dat wél had gedaan.
Naar het oordeel van het hof kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte een hulpbehoevende, zijnde een hoogbejaarde bedlegerige man die niet in staat is om zichzelf te verzorgen, terwijl de verdachte verantwoordelijk was voor de zorg van deze man, in een hulpeloze toestand heeft gelaten.
Naar het oordeel van het hof volgt echter uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet het wettige bewijs dat de verdachte ook op andere momenten aan die X adequate verzorging heeft onthouden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is in hulpeloze toestand laten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft in aanvulling op haar overgelegde pleitnotitie mondeling het verweer gevoerd dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt omdat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten een burn-out had, zijn werkgever daarvan op de hoogte was en geen stappen heeft ondernomen om de verdachte te helpen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat enige psychische dwang waartegen weerstand van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd niet aannemelijk is geworden.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf ter hoogte van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als zorgverlener in de thuiszorg een aan hem toevertrouwde dementerende bejaarde man geen adequate zorg geboden. Zelfs in situaties van krapte in het personeelsbestand en een daarbij gepaard gaande hoge werkdruk komt aan elke zorgverlener een individuele verantwoordelijkheid toe een aan hem toevertrouwde hulpbehoevende adequate zorg te bieden. Dat de verdachte dit heeft nagelaten valt hem dan ook aan te rekenen.
Matigende werking op de strafmaat heeft dat de verdachte jarenlang de betreffende hulpbehoevende en zijn inmiddels overleden echtgenote, ook naar volle tevredenheid van de familie van de hulpbehoevende, goed heeft verzorgd en dat niet uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat door bedoeld eenmalige nalaten van de verdachte de gezondheid van de hulpbehoevende daadwerkelijk is verslechterd. Voorts heeft het hof erop acht geslagen dat de omstandigheden waaronder de verdachte de hulpbehoevende moest verzorgen bijzonder zwaar te noemen zijn, alsmede dat hij meerdere malen tegen zijn leidinggevende melding heeft gemaakt van de zware werkomstandigheden. Tenslotte is de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
Gelet op het grote belang van de bescherming van de hulpbehoevenden in onze samenleving en om de verantwoordelijkheid van de individuele zorgverlener te benadrukken, is het hof - alles overwegende - van oordeel dat een weliswaar geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c en 255 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. J.C.F. van Gelder en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. J.P. Lahr.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juni 2008.