ECLI:NL:GHSGR:2008:BD4923

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.142-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Mos-Verstraten
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag aan vader na gebleken ongeschiktheid moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om het eenhoofdig gezag over zijn kind toe te kennen, omdat de moeder niet in staat zou zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de vader bestreden en verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven.

De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige in het verleden onder toezicht is gesteld en meerdere keren uit huis is geplaatst, onder andere vanwege de ernstige psychiatrische problematiek van de moeder. De moeder heeft in het verleden herhaaldelijk aangegeven niet in staat te zijn om voor de minderjarige te zorgen, wat heeft geleid tot een crisisopvang en later een residentiële plaatsing. De vader heeft de zorg voor de minderjarige op zich genomen en het gaat nu goed met hem.

Het hof heeft overwogen dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat ouders in staat zijn om samen beslissingen te nemen over hun kinderen. Gezien de voorgeschiedenis van de moeder, haar instabiliteit en de gebrekkige communicatie tussen de ouders, concludeert het hof dat de moeder niet in staat is om op constructieve wijze invulling te geven aan het gezag. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het eenhoofdig gezag aan de vader toegewezen, in het belang van de minderjarige.

De uitspraak is gedaan na een mondelinge behandeling op 9 april 2008, waarbij de vader en zijn advocaat aanwezig waren, maar de moeder niet. De Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg hebben ook een rol gespeeld in deze zaak, waarbij Jeugdzorg het verzoek van de vader steunt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 mei 2008
Zaaknummer : 105.011.142/01
Rekestnummer : 566-R-07
Rekestnr. rechtbank : 785339 GZ VERZ 07-43
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.C.M. van Schijndel,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W.H.J.W. de Brouwer.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 april 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Schiedam, van 20 maart 2007.
De moeder heeft op 24 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 3 maart 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De procureur van de moeder heeft op 8 april 2008 bij faxbericht aan het hof laten weten dat hij en de moeder niet ter zitting zullen verschijnen.
Op 9 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.W. Aartsen, en namens Jeugdzorg: [gemachtigden]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn - uitvoerbaar bij voorraad - de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de hierna nader aan te duiden [de minderjarige].
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 1992 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige]. Bij beschikking van 31 maart 2006 van de rechtbank Rotterdam is de vader toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige]. De vader heeft [de minderjarige] vervolgens erkend bij akte van erkenning van 11 januari 2007. [de minderjarige] verblijft thans bij zijn vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader voortaan alleen het gezag toekomt over [de minderjarige].
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader af te wijzen.
4. Ter toelichting op zijn hoger beroep betoogt de vader dat het belang van [de minderjarige] vergt dat hij belast wordt met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem. Het is, volgens de vader, onmogelijk om te verwachten dat de communicatie tussen de moeder en hem goed zal gaan verlopen. De moeder lijkt niet in staat te kunnen denken vanuit het belang van [de minderjarige], mede door haar complexe persoonlijkheidsstructuur en psychische problemen. Daarnaast heeft zij een agressieve houding jegens hem. Juist in het geval van [de minderjarige], met al zijn gedragsproblemen en contacten met de hulpverlening, werkt een gezamenlijk ouderlijk gezag extra belastend voor de vader. Bovendien heeft [de minderjarige] verzocht dat zijn vader belast zal worden met het eenhoofdig ouderlijk gezag en staat Jeugdzorg achter het verzoek van de vader. Het is onder die omstandigheden niet te verwachten dat er een behoorlijk contact tussen de ouders tot standkomt, zoals de kantonrechter hoopt. De vader beroept zich hierbij tevens op de verklaring van een tante van [de minderjarige] (van moederszijde). Ter terechtzitting heeft de vader betoogd dat de moeder onberekenbaar is. De moeder heeft [de minderjarige] meerdere malen mishandeld. Ook op psychisch gebied is het voor [de minderjarige] zeer zwaar geweest. Thans gaat het goed met hem. De vader vreest dat de moeder zich, gezien haar onberekenbaarheid, zal inlaten met bepaalde specifieke gezagszaken, zoals de schoolkeuze. Recent is het paspoort van [de minderjarige] verlopen. De vader wilde een nieuw paspoort aanvragen. De moeder had toegezegd dat zij haar medewerking zou verlenen, dit is echter niet gebeurd. De moeder laat nu ook ter zitting verstek gaan.
5. De moeder stelt, in haar verweerschrift, dat de kantonrechter op juiste gronden heeft besloten dat het in het belang van [de minderjarige] is dat in de gegeven omstandigheden beide ouders met het gezag dienen te worden belast en dat er een behoorlijk contact tussen de beide ouders komt. De moeder voert daartoe aan dat zij in staat moet worden geacht tot het uitoefenen van het ouderlijk gezag. Zij heeft contact gezocht met de vader. Indien er inmiddels geen goede communicatie (meer bestaat) tussen haar en de vader, kan de vader zich daar thans niet op beroepen teneinde eenhoofdig ouderlijk gezag te verkrijgen, nu de vader – evident - aan een verslechterde houding tussen partijen heeft bijgedragen door zijn handelwijze. Voorts betwist zij dat Jeugdzorg ervoor pleit dat de vader als enige belast dient te worden met het gezag. De brief van de zuster van de moeder is voor haar onleesbaar en kan daarom niet gelden als toelichting. Voor zover dit een pleidooi is voor eenhoofdig gezag door de vader bestrijdt de moeder dit bij gebrek aan wetenschap. De moeder heeft [de minderjarige] nimmer mishandeld en de vader was niet gerechtigd tot het doen van aangifte namens hem. Daarnaast is er geen vervolging ingesteld door het Openbaar Ministerie en geen rechterlijke veroordeling, zodat de aangifte als gemotiveerd weersproken terzijde dient te worden geschoven.
6. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard dat zij geen problemen heeft met behoud van het gezamenlijk gezag.
7. Het hof overweegt dat voor een gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het gebleken dat [de minderjarige] op 7-jarige leeftijd onder toezicht is gesteld. In 1998 is [de minderjarige] door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in een crisisopvang, aangezien de moeder niet meer in staat was [de minderjarige] en zijn zus op te voeden als gevolg van ernstige psychiatrische problematiek. In 1999 is hij weer teruggekeerd bij zijn moeder. Vervolgens heeft de moeder in 2001 wederom te kennen gegeven dat zij de zorg van [de minderjarige] niet langer aan kon. [de minderjarige] is daarna uit huis geplaatst in een residentiële instelling [naam]. Sinds mei 2002 heeft de moeder echter [de minderjarige] thuisgehouden zonder toestemming van Jeugdzorg en heeft hij sinds 4 december 2003 geen onderwijs gevolgd. [de minderjarige] is vervolgens van 19 mei 2004 tot de plaatsing bij zijn vader uit huis geplaatst bij zijn tante (moederszijde). Nadat zij te kennen had gegeven dat de opvoeding van [de minderjarige] haar te zwaar viel, is [de minderjarige] van 25 juli 2006 uit huis geplaatst bij de vader. Het gaat nu goed met hem. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en psychiatrische problematiek. Zij maakt afwisselend stabiele en instabiele periodes door. De tante (van moederszijde) heeft per brief van 29 maart 2007 meegedeeld - welke brief door het hof leesbaar wordt geacht - dat zij helaas kan stellen dat de moeder niet in staat is om in het belang van [de minderjarige] samen te werken met haar of hulpverlenende instanties en al helemaal niet met de vader. De tante is er van overtuigd dat [de minderjarige] bij de vader kan opgroeien. Het hof is op grond van het bovenstaande gebleken dat de moeder in het verleden en tot op heden niet op constructieve wijze invulling heeft gegeven aan het gezag. Als het er werkelijk op aankomt, dan laat de moeder het afweten, zoals recentelijk nog is gebleken bij de aanvraag van het paspoort en nog afgezien van het feit dat de moeder, zonder opgaaf van redenen, niet ter terechtzitting is verschenen om haar verweerschrift toe te lichten. Dit vloeit mogelijk voort uit haar psychische problematiek. Niet te verwachten valt dat de communicatie tussen de moeder en de vader zal worden hervat of verbeteren. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat de moeder in staat is tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat de ouders gezamenlijk beslissingen van enig belang over [de minderjarige] kunnen nemen.
Op deze gronden zal het hof de bestreden beschikking vernietigen. De vader zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] aangezien het hof dit in het belang van [de minderjarige] acht.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en: opnieuw beschikkende;
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] met ingang van heden alleen aan de vader toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008.