ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5280

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.009.962/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Husson
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning en overbedeling in het kader van een echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om de verdeling van de waarde van de voormalige echtelijke woning na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in een eerdere tussenbeschikking van het hof op 15 augustus 2007 de opdracht gekregen om binnen drie maanden een taxatierapport in te dienen. De vrouw had een taxatierapport overgelegd van november 2005, waaruit een waarde van € 540.000,- bleek. De man, verweerder in hoger beroep, had echter niet voldaan aan de verzoeken van het hof om ook een taxatierapport in te dienen. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een bedrag van € 270.000,- of meer aan haar toe te kennen, alsmede een vergoeding voor de onroerende-zaakbelasting en wettelijke rente.

Het hof oordeelde dat de vrouw recht had op de overbedeling van de woning, die aan de man werd toegedeeld. De waarde van de woning werd vastgesteld op € 540.000,-, en na aftrek van de kosten die de man had gemaakt, resteerde er een bedrag van € 198.746,39 dat de man aan de vrouw moest betalen. Het hof bepaalde ook dat de man wettelijke rente verschuldigd was over dit bedrag vanaf de datum van de beschikking. De verzoeken van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen werden afgewezen. De beschikking werd uitgesproken op 28 mei 2008, waarbij het hof de bestreden beschikking vernietigde en de nieuwe beslissingen nam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 mei 2008
Zaaknummer : 105.009.962/01
Rekestnummer : 1242-H-06
Rekestnr. rechtbank : 04-2538
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. Ch.M. van Beuningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
VERDERE PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 15 augustus 2007, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die tussenbeschikking heeft het hof bepaald – kort gezegd – dat partijen binnen drie maanden na de beschikking een taxatierapport in het geding dienen te brengen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief, ingekomen op 14 november 2007, heeft de advocaat van de vrouw aan het hof bericht dat de door de vrouw (ter uitvoering van het in de tussenbeschikking bepaalde) aangewezen taxateur nog niets van de man of van zijn taxateur heeft vernomen. De advocaat heeft verzocht om, indien de man vóór 5 januari 2008 nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan de tussenbeschikking van het hof, te beschikken op basis van de taxatie van de vrouw.
Bij brief van 20 november 2007 heeft de advocaat van de man de gegevens van de door de man aangewezen taxateur doorgegeven aan het hof.
De zaak is pro forma aangehouden tot 5 januari 2008.
Bij brief van 4 januari 2008 heeft de advocaat van de vrouw gesteld dat de man de zaak opzettelijk traineert en dat de goede procesorde zich verzet tegen verder uitstel. De advocaat heeft verzocht een beschikking te geven op basis van de taxatie van de vrouw van november 2005 van € 540.000,-.
Bij brief van 8 januari 2008 heeft het hof de advocaat van de man in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een rapport van de door haar in haar brief van 20 november 2007 genoemde taxateur over te leggen en is haar medegedeeld dat, indien binnen de gestelde termijn geen taxatierapport is ontvangen, het hof zal uitgaan van de gegevens zoals die door de vrouw zijn aangeleverd.
Bij brief van 21 februari 2008 heeft de advocaat van de vrouw zijn verzoek herhaald om een beschikking te geven op basis van de door de vrouw overgelegde stukken.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de waarde van de woning te [woonplaats], verrekening van de kosten van de verbouwing en van de aanleg van het zwembad en aflossing van de ten behoeve van de woning aangegane hypothecaire geldlening.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen – uitvoerbaar bij voorraad – dat aan de vrouw wordt toebedeeld een door de man aan haar te betalen bedrag van € 270.000,-, dan wel een hoger bedrag indien zulks volgt uit de overwaarde per datum overdracht, althans een bedrag dat het hof juist acht, te vermeerderen met een vergoeding voor de door haar betaalde onroerende-zaakbelasting ad € 1.998,15 en wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
3. De man bestrijdt haar beroep.
4. In zijn tussenbeschikking van 15 augustus 2007 heeft het hof beslist dat de tweede grief van de vrouw, waarin zij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat de man aanspraak heeft op vergoeding van de nominaal door hem in de gemeenschappelijke woning geïnvesteerde bedragen, nu de voldoening door de man van die kosten naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gekwalificeerd als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis, faalt. Voorts heeft het hof beslist dat de derde grief van de vrouw, voor zover inhoudende dat de man niet heeft aangetoond dat hij de kosten van het zwembad en de kosten van de grote verbouwing uit privémiddelen heeft voldaan, doel treft en faalt voor zover inhoudende dat de hypothecaire geldlening door beide partijen is afgelost. Tevens heeft het hof bepaald dat de vordering van de vrouw van betaling door de man van de door haar betaalde onroerende zaakbelasting van de woning kan worden toegewezen.
5. Thans ligt nog ter beoordeling voor de eerste grief van de vrouw en dient beslist te worden op haar verzoek de man in de kosten van de procedure te veroordelen.
6. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat zij te kennen zou hebben gegeven 15 juli 2004 als peildatum te willen hanteren, aangezien zij een taxatierapport heeft overgelegd van deze datum. De vrouw wil uitgaan van het taxatierapport van november 2005, waaruit een waarde van de voormalige echtelijke woning blijkt van € 540.000,-.
7. De man heeft zich gemotiveerd verweerd tegen de stellingen van de vrouw.
8. Ter terechtzitting van het hof van 29 juni 2007 zijn partijen overeengekomen dat in afwijking van de hoofdregel de voormalige echtelijke woning zal worden gewaardeerd tegen de waarde per november 2005 en hebben zij ermee ingestemd dat een nieuwe taxatie van de waarde van de voormalige echtelijke woning per die datum zou plaatshebben. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking bepaald dat partijen binnen drie maanden na de beschikking een nieuw taxatierapport in het geding zullen brengen en het heeft de zaak daartoe pro forma aangehouden.
9. Aan het bepaalde in de tussenbeschikking is tot op heden niet voldaan.
10. Aan het uitdrukkelijk verzoek van het hof een rapport van de door hem aangewezen taxateur over te leggen heeft de man tot op heden niet voldaan. Zoals de advocaat van de man is medegedeeld in de brief van 8 januari 2008 zal het hof thans beslissen op basis van de door de vrouw aangeleverde gegevens.
11. Gelet op hetgeen partijen ter terechtzitting van het hof daarover overeengekomen zijn, zal het hof uitgaan van de waarde van de voormalige echtelijke woning per november 2005. Uit de door de vrouw als productie 1 bij het beroepschrift overgelegde taxatie blijkt van een waarde van de voormalig echtelijke woning van € 540.000,- per november 2005. Het hof zal van deze waarde uitgaan. De eerste grief van de vrouw slaagt.
12. Niet bestreden is dat de voormalig echtelijke woning aan partijen gezamenlijk toebehoort en dat de woning aan de man moet worden toegedeeld. De waarde van de woning per november 2005 bedraagt € 540.000,-. De man heeft recht op vergoeding van de door hem ter zake van de woning ten behoeve van de vrouw betaalde kosten van in totaal € 142.507,22, bestaande uit de koopsom van het huis van € 132.001,22 en de verbouwing van het kantoor van € 10.506,-. Na aftrek van dit bedrag resteert € 397.492,78. De helft van dit bedrag ofwel € 198.746,39 moet de man wegens overbedeling aan de vrouw betalen, vermeerderd met een vergoeding voor de door haar betaalde onroerende zaakbelasting ad € 1.998,15.
13. De vrouw heeft vergoeding van de wettelijke rente gevorderd. Wettelijke rente is slechts verschuldigd indien en voor zover de debiteur “in verzuim” is. De wettelijke rente over de overbedelingsvordering kan pas vastgesteld worden vanaf het moment dat de verdeling is vastgesteld en daarmee de verschuldigdheid van de vordering vaststaat. In het onderhavige geval is eerst bij deze beschikking komen vast te staan welk bedrag de man aan de vrouw wegens overbedeling verschuldigd is. Het hof zal bepalen dat de man van de dag van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening over de overbedelingsvordering wettelijke rente verschuldigd is. Over de vergoeding van de onroerende-zaakbelasting is de man de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag dat de vrouw deze gevorderd heeft, te weten 6 september 2006, de dag waarop het appelschrift bij het hof is ingekomen, tot aan de dag van algehele voldoening.
14. Het hof ziet geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van de procedure en wijst het verzoek van de vrouw daartoe af.
15. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven en beslist moet worden als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
deelt de woning van partijen aan de [adres], [woonplaats], toe aan de man;
bepaalt dat de man aan de vrouw wegens overbedeling dient te betalen een bedrag van € 198.746,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de man aan de vrouw een vergoeding voor de door haar betaalde onroerende zaakbelasting dient te betalen van € 1.998,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Breederveld, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2008.