ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5734

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
016-H-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking na deskundigenbericht in alimentatiezaak tussen echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, betreft het een hoger beroep in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, die in Wassenaar wonen. De vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. L.M. Bruins, heeft in hoger beroep verzocht om een herziening van de alimentatie, terwijl de man, vertegenwoordigd door procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, zich daartegen verzet. Het hof verwijst naar eerdere tussenbeschikkingen van 13 oktober 2004, 15 februari 2006 en 9 januari 2008, waarin een deskundige was benoemd om de financiële situatie van beide partijen te onderzoeken. De deskundige, R. Kooger RA, heeft een rapport opgesteld dat als basis diende voor de beoordeling van de alimentatiebehoefte van de vrouw.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw, berekend op basis van de gezinsinkomsten ten tijde van de samenleving, € 2.098,31 per maand bedraagt, en dat de man, ondanks zijn fluctuaties in inkomen en vermogen, in staat moet worden geacht om in deze behoefte te voorzien. De man heeft zijn werkterrein verlegd naar ondernemerschap, maar zijn inkomen is in de jaren voorafgaand aan de uitspraak gemiddeld ca. € 60.000,-- bruto per jaar geweest. Het hof heeft geoordeeld dat de man, ondanks zijn keuze voor ondernemerschap en de daarmee gepaard gaande risico's, een zekere verdiencapaciteit heeft die hem in staat stelt om de alimentatieverplichtingen na te komen.

De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 2008 wordt vastgesteld op € 2.666,66 per maand. De kosten van het deskundigenonderzoek komen voor rekening van de man, en de overige kosten worden gecompenseerd. De beschikking is uitgesproken op 7 mei 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 mei 2008
Rekestnummer. : 016-H-04
Rekestnr. rechtbank : 00.7752
[appellante],
wonende te Wassenaar,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. L.M. Bruins,
tegen
[verweerder],
wonende te Wassenaar,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
HET VERDERE PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 13 oktober 2004, 15 februari 2006 en 9 januari 2008, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
- Bij de beschikking van 13 oktober 2004 heeft het hof als deskundige benoemd R. Kooger RA te Rosmalen. Voorts is verzocht dat de deskundige het deskundigenbericht, met redenen omkleed en ondertekend en voor zover mogelijk vergezeld van relevante en schriftelijke bescheiden aan het gerechtshof zal zenden voor 20 januari 2005 en is verder bepaald dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken. De behandeling is aangehouden tot de zitting van 29 januari 2005 pro forma en is voorts iedere verder beslissing aangehouden. Bij voornoemde beschikking heeft het hof benoemd tot raadsheer-commissaris de raadsheer in dit hof mr. C.A.R.M. van Leuven.
- Bij de opvolgende beschikking van 15 februari 2006 is bepaald dat partijen uiterlijk op 28 april 2006 het hof zullen berichten over de gewenste voortgang van de zaak en is ten behoeve van de deskundige een aanvullend voorschot bepaald van € 6.658,22 (inclusief omzetbelasting), waarbij voorts is bepaald dat de man binnen tien dagen na de dag van deze beschikking het aanvullende voorschot zal voldoen.
- Bij de opvolgende beschikking van 9 januari 2008 is ten behoeve van de deskundige een aanvullend voorschot bepaald van € 4.090,79 (inclusief omzetbelasting) en is de verdere behandeling aangehouden, onder verwijzing naar het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 18 december 2007, tot 15 februari 2008.
Bij brief van 15 februari 2008, met bijlagen, heeft de procureur van de vrouw zich uitgelaten over de omvang van de behoeften van de vrouw, zoals geformuleerd in de rechtsoverweging en de stukken die van de zijde van de man bij brief van 19 oktober 2007 zijn ingebracht.
Bij fax van 18 maart 2008, met bijlagen, heeft de procureur van de man zijn reactie op de uitlatingen van de vrouw aan het hof doen toekomen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De behoefte van de vrouw
1.1. De eerdere vaststelling
De vrouw heeft het hof – in het bijzonder gelet op hetgeen tijdens het deskundigenonderzoek aan het licht is gekomen – verzocht de uitgangspunten als neergelegd in de tussenbeschikking van 13 oktober 2004 te verlaten en de behoefte van de vrouw opnieuw vast te stellen. De vrouw stelt dat de periode die door de deskundige is onderzocht, met name het onderzoek naar het vermogen, ook bepalend zou moeten zijn voor de vraag wat haar behoefte is (geweest). De man heeft zich daartegen verzet. Het hof ziet in hetgeen de vrouw aanvoert onvoldoende aanleiding om terug te komen op hetgeen in genoemde tussenbeschikking met betrekking tot de behoefte is overwogen. Het hof heeft overwogen uit te gaan van de gezinsinkomsten ten tijde van de samenleving; over de jaren 1997 tot en met 1999 zijn de aangiftes IB mede in de beoordeling betrokken, alsmede de aanslag vermogensbelasting 2000. De man heeft in de desbetreffende periode via zijn vennootschap met name inkomen uit dienstbetrekking genoten. Aannemelijk is geworden dat de netto bestedingen van het gezin destijds, exclusief wonen, uitkwamen op ca € 44.700,-- per jaar. Het onderzoek van de deskundige had betrekking op de draagkracht van de man, met name in de jaren 2001 tot en met 2004, een andere periode. Het onderzoek richtte zich niet op de behoefte van de vrouw. Uit het onderzoek blijkt dat de man driemaal een ‘gouden handdruk’ heeft ontvangen, de eerste keer in 1999, juist tegen het einde van de samenleving van partijen.
1.2. Nadere invulling van de behoefte, gelet op het gestelde onder 17. van de tussenbeschikking van 13 oktober 2004
Het hof heeft de behoefte van de vrouw begroot op € 1.676,23 netto per maand, exclusief ziektekosten, overlijdensrisico verzekeringen en woonkosten. Aangezien het hier de behoefte ten tijde van de samenleving betrof, berekend aan de hand van de gegevens over de jaren 1997 tot en met 1999, zal het hof het bedrag aanpassen conform de wettelijke indexering. Aangezien het hof tevens zal vaststellen dat betaalde onderhoudsbijdragen niet behoeven te worden terugbetaald, vanwege het consumptieve karakter daarvan, wordt de behoefte geactualiseerd naar 1 januari 2008. Per die datum levert de indexering van € 1.676,23 een bedrag per maand op van € 2.098,31. De rente van € 1.500,-- per maand op een hypothecaire schuld van € 375.000,-- neemt het hof, gelet op de door de vrouw overgelegde bescheiden, als vaststaand aan. Het hof heeft de vrouw bij voornoemd tussenarrest een verdiencapaciteit toegekend ter hoogte van het minimumloon. Gelet op hetgeen de vrouw omtrent haar huidige inkomenspositie heeft gesteld en ingebracht ziet het hof geen aanleiding op dit uitgangspunt terug te komen. Indien de vrouw in de toekomst substantieel hogere inkomsten geniet, dient zij de man daarvan in kennis te stellen, zodat haar behoefte daarop in onderling overleg nader kan worden bijgesteld en de te betalen alimentatie dienovereenkomstig.
Rekening houdend met de vastgestelde behoefte, de toegerekende eigen inkomsten, de woonlasten, de fiscale effecten, de ziektekosten en de overlijdensrisicoverzekeringen stelt het hof de behoefte aan alimentatie van de vrouw vast op € 32.000,-- op jaarbasis, ofwel € 2.666,66 per maand bruto, ingaande 1 januari 2008.
2. De draagkracht van de man
Het hof heeft kennis genomen van het uitgebrachte deskundigenbericht. Voor het hof zijn uit het onderzoek en aanvullende, door partijen verstrekte, gegevens de navolgende aspecten naar voren gekomen:
- de man heeft zijn werkterrein verlegd van ‘in dienstverband’ naar ‘ondernemerschap’;
- diens inkomsten zijn in de periode vanaf 2001 tot en met 2007 zeer afwisselend geweest; indien men deze inkomsten middelt, levert dat ca € 60.000,-- bruto per jaar op;
- in Garenne Management & Participatie BV ontving de man naast zijn inkomen in 1999 € 207.152,--, in 2002 € 226.890,-- en in 2004 € 216.350,--, in totaal € 650.392,-- aan zogenaamde ‘gouden handdrukken’;
- het vermogen van de man bedroeg inclusief stamrecht ultimo 2000 € 2.293.984,--, ultimo 2007 € 1.734.799,-- (opgave van de man, € 1.248.851,-- vermeerderd met de netto waarde van het stamrecht);
- de man heeft vanaf de ontbinding van het huwelijk aan de verplichting tot betaling van de onderhoudsbijdrage die voortvloeit uit de bestreden beschikking voldaan;
- de man heeft zijn wijze van leven en woonomgeving niet versoberd.
Waar de man inteert op zijn vermogen en tegelijkertijd een bruto inkomen geniet van ca. € 60.000,-- op jaarbasis zou de conclusie getrokken kunnen worden dat draagkracht om de voor de door de vrouw vastgestelde behoefte (volledig) te dekken, ontbreekt. Daar staat tegenover dat de man er in de jaren die sedert de scheiding zijn verstreken ook in is geslaagd op onregelmatige basis grote sommen geld te verwerven. De man heeft er voor gekozen ondernemer te worden. Hij heeft er kennelijk tevens voor gekozen de levensstandaard die hij in dat perspectief als passend ziet niet te versoberen. Aan de man dient derhalve een zekere verdiencapaciteit te worden toegeschreven. Gelet op hetgeen het hof omtrent de inkomens en vermogenspositie van de man over de verstreken jaren bekend is geworden, oordeelt het de verdiencapaciteit van de man zodanig dat hij in staat moet worden geacht in de behoefte van de vrouw te voorzien.
Voor de verstreken periode vanaf de ontbinding van het huwelijk tot en met 31 december 2007 zal het hof de verplichting vaststellen op het bedrag dat door de man in die periode daadwerkelijk is betaald. Tussen partijen kan verrekend worden hetgeen de man over de eerste maanden van 2008 eventueel te veel betaald heeft.
3. Conclusies
Het bovenstaande leidt er toe dat in het principale appel de grieven van de vrouw, ten dele behandeld in de tussenbeschikking van 13 oktober 2004 en ten dele ook gegrond bevonden, niet leiden tot een verhoging van het alimentatiebedrag, zoals de vrouw, na eisvermeerdering heeft verzocht. De grieven 1 tot en met 4 en 6 van de man in het incidentele appel slagen gedeeltelijk.
De grieven behoeven, gelet op het vooroverwogene, geen afzonderlijke bespreking meer.
De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
Wat de kosten van het deskundigenonderzoek betreft, acht het hof het in overeenstemming met de inkomens en met name de vermogenspositie van partijen dat deze volledig ten laste van de man, die de voorschotten heeft betaald, blijven. Voor het overige zal het hof de kosten compenseren.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de aan de vrouw tot 1 januari 2008 verschuldigde alimentatie vast op het bedrag dat de man tot die datum feitelijk heeft betaald;
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2008 op € 2.666,66 per maand en, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft, bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de kosten van het deskundigenonderzoek vast op hetgeen aan voorschotdeclaraties is ingediend en bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek, voor rekening zijn van de man en compenseert de kosten voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Husson en van Leuven bijgestaan door Muller - Rietveld als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2008.