GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 mei 2008
Rekestnummer : 843-H-07
Rekestnr. rechtbank : 06-5816
[appellant],
wonende te Veghel,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L.Ph.J. Baron van Utenhoven,
[verweerster],
wonende te Alphen aan den Rijn,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.C. Carli-Lodder.
[jong-meerderjarige],
wonende te Alphen aan den Rijn,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: jong-meerderjarige sub 1.,
procureur mr. M.C. Carli-Lodder,
[jong-meerderjarige],
wonende te Alphen aan den Rijn,
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen jong-meerderjarige sub.2.,
procureur mr. M.C. Carli-Lodder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 27 maart 2007.
De vrouw en de jong-meerderjarigen hebben op 14 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 juni 2007, 25 februari 2008 en 29 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De jong-meerderjarigen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De man heeft ter zitting een brief van het UWV van 5 maart 2008 overgelegd met als onderwerp: “Uw WIA-aanvraag, voorschotbetaling”.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de man in zijn verzoek tot wijziging van de beschikking van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 22 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie voor de jong-meerderjarigen en de alimentatie voor de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, hem - alsnog in zijn verzoeken ontvankelijk te verklaren, en te bepalen dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 januari 2005 wordt vastgesteld op € 683,- per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof in goede zal vermenen te behoren;
- alsnog te bepalen dat met ingang van 1 januari 2006 de alimentatie voor de vrouw wordt gesteld op nihil, en die voor de jong-meerderjarigen op € 61,- per maand en per kind, althans op zodanige bedragen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- alsnog te bepalen dat met ingang van 1 januari 2007 de alimentatie ten behoeve van de vrouw en de bijdragen ten behoeve van de jong-meerderjarigen worden gesteld op nihil, althans op zodanige bedragen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vrouw en de jong-meerderjarigen bestrijden het beroep. Zij verzoeken de man niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep, althans de grieven van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. In de eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man geen enkel gegeven of bewijsstuk in het geding heeft gebracht dat de stelling kan onderbouwen dat zijn huidige echtgenote (hof: verder ook te noemen [zijn huidige echtgenote]) in het jaar 2005, in tegenstelling tot het oordeel van het hof in zijn beschikking van 22 maart 2006, niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat dientengevolge ervan uitgegaan moet worden dat zijn huidige echtgenote in staat is in haar eigen levensonder-houd te voorzien en dat het redelijk is uit te gaan van een verdiencapaciteit aan haar zijde van tenminste het minimumloon. De man voert daartoe aan dat de huisarts van zijn echtgenote haar niet in staat acht om te werken, voornamelijk op grond van haar langdurig zonder succes behandelde depressie/psychische klachten. De man heeft een verklaring van de huisarts, gedateerd 11 juni 2007, als productie ingebracht. De man stelt voorts dat de rechtbank en het hof geen rekening hebben gehouden met het feit dat de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft jegens zijn [jongste dochter], die hij erkend heeft. Verder stelt de man dat de 18 jarige dochter van zijn echtgenote, [zijn stiefdochter], per medio mei 2005 weer thuis is komen wonen en op grond van artikel 1:395a lid 2 BW is de man verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn meerderjarige stiefdochter.
5. Volgens de vrouw en de jong-meerderjarigen kon de rechtbank niet anders dan oordelen dat de man zijn stelling dat het hof bij zijn beslissing van onjuiste dan wel onvolledige gegevens is uitgegaan, onvoldoende met feitelijke argumenten heeft onderbouwd en heeft de rechtbank de man terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De vrouw betwist de stelling van de man dat voor de beoordeling van de verzekeringsgeneeskundige er in ieder geval sprake was van arbeidsongeschiktheid van de vrouw, nu dit niet bewezen is. Indien blijkt dat de draagkracht van de man opnieuw vastgesteld dient te worden, betwist de vrouw de behoeftigheid van de meerderjarige stiefdochter van de man, de draagkrachtruimte van de man zou verdeeld moeten worden over 4 kinderen, er zijn geen onderliggende bewijsstukken bij de berekening, er dient rekening gehouden te worden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een deel van de huur en de eigen kosten van de ziektekostenverzekering van de man en de opgevoerde pensioenverzekering dient niet meegenomen te worden.
6. Het hof oordeelt ter zake van de vraag of de beschikking van onderhavig hof van 22 maart 2006 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dan wel sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW als volgt. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de man op 23 maart 2005 (de dochter van zijn huidige echtgenote) [zijn jongste dochter] erkend heeft. Erkenning heeft tot gevolg dat de man die het kind erkend heeft, en hij alleen, voortaan rechtens als vader van het kind geldt en de man vanaf het moment van erkenning moet voorzien in de verzorging en opvoeding. Evenmin is in geschil dat de man op 18 juli 2005 gehuwd is met [zijn huidige echtgenote], met als gevolg dat de man vanaf dat moment een wettelijke onderhoudsplicht heeft jegens [zijn stiefdochter], zulks op de voet van artikel 392 lid 1 onder c en 395 a lid 2 BW.
7. De beschikking van onderhavig hof van 22 maart 2006 geeft er geen blijk van dat het hof met deze omstandigheden rekening heeft gehouden. Uit die beschikking blijkt niet dat de man een en ander indertijd in de procedure naar voren heeft gebracht . De beschikking maakt weliswaar melding van [zijn jonsgte dochter] in r.o. 11, alwaar in het kader van de vraag of [zijn huidige echtgenote] in haar eigen levensonderhoud kan voorzien wordt opgemerkt dat [zijn huidige echtgenote] “de zorg heeft voor haar kind, een baby van één jaar oud”. Uit niets blijkt echter dat het hof daarmee het oog heeft gehad op [zijn jonsgte dochter] als kind ten aanzien waarvan de man onderhoudsplichtig is. Ook de berekeningen van het hof geven er geen blijk van dat rekening is gehouden met de wettelijke onderhoudsplicht van de man ten aanzien van [zijn jongste dochter] en/of [zijn stiefdochter]. Integendeel, in r.o. 11 geeft het hof aan de man aan te zullen merken als alleenstaande. De vrouw heeft thans ter zitting in beroep nog betoogd dat de onderhoudsplicht van de man jegens [zijn jongste dochter] en [zijn stiefdochter] indertijd in de procedure wel aan de orde is geweest, maar partijen hebben afgesproken dat terzijde te laten. Nu een en ander niet blijkt uit de door de vrouw overgelegde processtukken uit de eerdere procedure en de vrouw haar stelling verder ook niet heeft onderbouwd, passeert het hof dit betoog van de vrouw.
8. Een en ander voert het hof tot de conclusie dat de beschikking van onderhavig hof van 22 maart 2006 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, omdat het hof geen rekening heeft gehouden en ook niet kunnen houden bij gebrek aan wetenschap met de omstandigheid dat de man ten tijde van die beslissing van het hof in 2006 ook reeds onderhoudsplichtig was jegens [zijn jongste dochter] en [zijn stiefdochter].
9. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de draagkracht van de man opnieuw zal beoordelen vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, 18 maart 2005, tot heden.
10. Wel merkt het hof daarbij in het kader van de ontvankelijkheid nog het volgende op.
11. De man stelt zich in deze procedure uitdrukkelijk op het standpunt dat de beschikking van onderhavig hof van 22 maart 2006 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dan wel sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de omstandigheden waarvan in die beschikking is uitgegaan als bedoeld in artikel 1:401 BW. De man verbindt daaraan gevolgen voor de alimentatie voor de jong-meerderjarigen en de partneralimentatie. De man ziet er daarbij echter aan voorbij dat, zoals ter zitting in beroep is besproken, de beschikking van het hof van 22 maart 2006 geen beslissing ter zake van de kinderalimentatie behelst, maar die beslissing is vervat in de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 5 november 2004, waartegen indertijd voor wat betreft de kinderalimentatie geen beroep is ingesteld. Nu de man niet (ook) stelt dat laatstgenoemde beschikking van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dan wel sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de omstandigheden waarvan in die beschikking van de rechtbank uit 2004 is uitgegaan, zal het hof de man om die reden alsnog niet ontvankelijk verklaren in zijn inleidend verzoek voor wat betreft de alimentatie voor de jong-meerderjarigen.
12. Derhalve is uitgangspunt bij de verdere beoordeling dat de man voor de jong-meerder-jarigen nog steeds de in de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 5 november 2004 vastgestelde kinderalimentatie van € 130,- per kind plus indexering verschuldigd is.
13. De man maakt in het kader van zijn draagkracht onderscheid tussen een aantal periodes. Het hof zal dat onderscheid volgen bij de hernieuwde beoordeling van de draagkracht van de man.
14. In de beschikking van het hof van 22 maart 2006 heeft het hof aangegeven welke uitgangs-punten het hof hanteert bij het vaststellen van de draagkracht van de man voor het jaar 2005. Voor zover de man die uitgangspunten in onderhavige zaak bestrijdt merkt het hof, tegen de achtergrond van de door de man overgelegde draagkrachtberekening 2005, het volgende op.
15. Nu de man, evenals het hof in 2006, in zijn draagkrachtberekening 2005 uitgaat van een bruto-inkomen van € 66.000,- zal ook het hof daarvan uitgaan.
16. De man betoogt in grief 1 dat zijn huidige echtgenote in 2005, in tegenstelling tot het oordeel van het hof in 2006, niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en het niet redelijk is om uit te gaan van een verdiencapaciteit aan haar zijde van tenminste het minimumloon.
17. Het hof oordeelt als volgt. Het hof is in de beschikking van 22 maart 2006 tot het thans door de man bestreden oordeel gekomen, omdat de man zijn stelling dat zijn huidige echtgenote medische beperkingen heeft niet met bewijsstukken heeft gestaafd en evenmin op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. In het licht van die beslissing uit 2006 lag het in onderhavige procedure op de weg van de man om genoemde stelling wel met bewijsstukken te staven dan wel op andere wijze aannemelijk te maken. Het hof acht de door de man overgelegde verzekeringskundige beoordeling van 7 september 2005 daartoe niet voldoende, omdat daaruit niet meer blijkt dan dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van [zijn huidige echtgenote] kleiner is dan 15. De man heeft voorts enkel een verklaring van de huisarts van 11 juni 2007 overgelegd. Het hof is van oordeel dat die verklaring, wat daar overigens ook van zij, onvoldoende is om te oordelen dat [zijn huidige echtgenote] reeds in 2005 dusdanige medische beperkingen had dat zij niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien tot een bedrag van tenminste het minimumloon. Derhalve gaat het hof er ook thans van uit dat [zijn huidige echtgenote] in 2005 wel tot dit laatste in staat is (geweest).
18. Het vorenstaande brengt mee dat het hof man zal aanmerken als alleenstaande ouder, dat uitgegaan wordt van een draagkrachtpercentage van 45 en dat het hof een deel van de door de man opgevoerde huurlasten (naar rato van het inkomen) voor rekening van [zijn huidige echtgenote] laat komen.
19. Voor wat betreft de posten huur, ziektekosten en begrafeniskosten ziet het hof thans geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan in de beschikking van 22 maart 2006. Het hof acht de post werkelijke verwervingskosten onvoldoende onderbouwd en gaat daaraan voorbij.
20. Voorts voert de man in zijn draagkrachtberekening voor het jaar 2005 thans een uitgave inkomensvoorziening op van € 1.500,- Dit betreft een in 2005 gesloten pensioenvoorziening, bestaande uit een bedrag van € 250,- per maand fiscaal aftrekbaar en € 130,- niet aftrekbaar. Het hof houdt met deze post geen rekening. Toen de man de verzekering aanging waren partijen al uit elkaar. De man kon in het licht van de toen reeds ontstane alimentatieverplichtingen in redelijkheid niet besluiten tot het aangaan van deze verzekering met alle gevolgen van dien voor zijn draagkracht en dus voor de alimentatie van de jong-meerderjarigen sub 1 en 2 en de vrouw.
21. Uit dit alles volgt dat de man, rekening houdende met de te betalen alimentatie voor de jong-meerderjarigen van € 130,- per kind per maand, de forfaitaire aftrek terzake en het fiscaal voordeel partneralimentatie, over de periode van 18 maart 2005 tot en met 31 december 2005 in staat is om ten behoeve van de vrouw een bijdrage van € 1.600,- per maand te voldoen.
22. Grief twee heeft betrekking op de jaren 2006 en volgende. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de man niet de uiterste inspanning heeft gedaan om het herstel van zijn ziekte teweeg te brengen, die hem in staat stelt zijn verdiencapaciteit te realiseren. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de man weliswaar er een verklaring voor heeft dat hij zich niet onder behandeling heeft gesteld, maar dat hij deze naar algemene ervaringsregels niet op voorhand aannemelijke verklaring op geen enkele wijze met bewijsstukken heeft onderbouwd noch gemotiveerd met ook maar de minste weergave van de conclusies uit het psychologisch onderzoek. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de man niet overtuigend heeft onderbouwd dat het hof met het aannemen van de verdiencapaciteit van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, aldus de man. Hij voert daartoe aan dat hij vanaf 23 februari 2006 tot op heden onveranderd arbeidsongeschikt is wegens ziekte.
23. De vrouw betwist de psychische toestand van de man en stelt dat de klachten slechts gemiddeld van aard zijn, dat de man verhoogd geïrriteerd is en spanningsklachten heeft als gevolg van de rechterlijke uitspraak. De vrouw is van mening dat de man zich ertegen verzet om te gaan werken zolang als hij een alimentatie-verplichting heeft.
24. Het hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat de man in januari 2006 werkloos is geworden en per 23 februari 2006 een ziektewetuitkering heeft gekregen, die per 23 februari 2008 zal eindigen. Evenmin is in geschil dat het hof ten tijde van de beschikking van 22 maart 2006 wel op de hoogte was van de WW uitkering van de man, maar niet van de ziektewetuitkering. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de door de man overgelegde bescheiden genoegzaam dat de man terecht een ziektewetuitkering krijgt. Daar komt bij dat het hof er in 2006, uitgaande van de WW situatie van de man, vanuit is gegaan dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is op zijn minst eenzelfde inkomen te verwerven als het inkomen dat hij tot 2004 had, maar de man naar het oordeel van het hof in onderhavige zaak genoegzaam heeft aangetoond dat hij zich voldoende heeft ingespannen om werk te vinden. Derhalve zal het hof bij de bepaling van de draagkracht uitgaan van het door de man gestelde inkomen over de jaren 2006 en 2007, zijnde respectievelijk € 34.086,- en € 27.046,- per jaar.
25. Voor wat betreft de verdiencapaciteit van [zijn huidige echtgenote] geldt ook voor de periode na 2005 hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen. De man heeft weliswaar nog een verklaring van de huisarts van 11 juni 2007 overgelegd, maar het hof acht deze te algemeen van aard om tot een ander oordeel te komen. Het hof gaat er derhalve ook voor de jaren na 2005 vanuit dat [zijn huidige echtgenote] in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien tot een bedrag van tenminste het minimumloon.
26. Het hof zal verder met inachtneming van de hierboven vervatte uitgangspunten de draagkrachtberekeningen van de man voor de jaren 2006 en 2007 volgen, zij het dat het hof met ingang van 1 januari 2006 rekening houdt met ziektekosten ten bedrage van € 88,- voor 2006 en € 92,- voor 2007, de werkgeversbijdrage en met zorgtoeslag. Uit de polis blijkt dat de man tot 1 januari 2008 geen eigen risico had, zodat het hof daarmee geen rekening zal houden. Hetzelfde geldt voor het eigen risico dat geldt met ingang van 1 januari 2008, nu gesteld nog gebleken is dat de man ook daadwerkelijk kosten maakt die ten laste van dat risico komen.
27. Een en ander voert tot het oordeel dat de man voor wat betreft de jaren 2006 en 2007 niet alleen in staat is respectievelijk € 131,17 en 133,53 aan kinderalimentatie te voldoen, maar daarnaast in 2006 nog draagkracht heeft voor de betaling van een bedrag aan partneralimentatie van € 300,- en in 2007 van € 80,- tot 13 september 2007. Op laatstgenoemde datum is de alimentatieplicht van de man jegens de jong-meerderjarige sub.1. vervallen als gevolg van het bereiken van de 21 jarige leeftijd. Dat heeft tot gevolg dat de draagkracht van de man vanaf oktober 2007 toe eind 2007 toereikend is voor een bedrag van € 240,- aan partneralimentatie.
29. Het hof gaat er in het licht van de brief van het UWV van 5 maart 2008 vanuit dat de man met ingang van 23 februari 2008 een WIA uitkering zal krijgen, althans een voorschot daarop. Het hof begroot het daaruit resulterende jaarinkomen voorshands op een bedrag in de orde van grootte van € 26.000,-. Rekening houdende met de hiervoor weergegeven uitgangspunten, waaronder een alimentatie voor de jong-meerderjarige sub 2 van € 136,47 per maand en de omstandigheid dat [zijn stiefdochter] per december 2007 werkt en niet meer door de man wordt onderhouden, is de man nog steeds in staat tot betaling van € 240,- aan partneralimentatie.
30. Voorts verzoekt de man nadere gegevens van de vrouw omtrent haar behandeling voor depressieve klachten. De man stelt dat, daar waar de rechtbank aanneemt dat de vrouw op grond van depressieve klachten, mitsdien psychische klachten, niet in staat geacht kan worden (deels) in de behoefte te kunnen voorzien, zulks ook aangenomen had dienen te worden voor de man en zijn echtgenote. Het hof is van oordeel dat, tegen de achtergrond van de door de vrouw overgelegde brieven van het UWV van 14 augustus 2006 en GGZ Rijnstreek van 11 oktober 2006, de enkele omstandigheid dat de vrouw thans nog steeds een ziektewetuitkering geniet voldoende is om aan te nemen dat zij niet zelf kan voorzien in haar levensonderhoud en derhalve nog steeds behoefte heeft aan de gevraagde bijdrage van de man.
Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man met ingang van 18 maart 2005 een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 1600,- per maand, met ingang van 1 januari 2006 een alimentatie van € 300,- ,met ingang van 1 januari 2007 een alimentatie van € 80,- en met ingang van 1 oktober 2007 een alimentatie van € 240,-. Het hof zal aldus beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek voor wat betreft de alimentatie voor de jong-meerderjarigen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het hof ‘s-Gravenhage van 22 maart 2006, de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 18 maart 2005 op € 1600,- per maand, met ingang van 1 januari 2006 op € 300,- per maand, met ingang van 1 januari 2007 op € 80,- per maand en met ingang van 1 oktober 2007 op € 240,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Kamminga en Mertens-De Jong, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2008.