GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 juni 2008
Zaaknummer : 105.012.759/01
Rekestnummer : 330-H-08
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-1471
[appellante],
en
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders
procureur mr. N.P.J.M. Kreté-Marres.
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad,
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid Holland,
kantoor houdende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 28 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 december 2007 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 22 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 10 maart 2008 en 13 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 mei 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun procureur, namens de raad: de heer O. Ente en de heer V. van den Berg, en namens Jeugdzorg: mevrouw M. Veenvliet. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de ouders onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [naam], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1997, hierna te noemen: [het kind], van 4 december 2007 tot 4 december 2008 onder toezicht heeft gesteld van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van [het kind].
2. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad strekkende tot de ondertoezichtstelling van [het kind] alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
3. De raad bestrijdt hun beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. In de grieven 1 en 2, in onderlinge samenhang bezien en samengevat weergegeven, betogen de ouders dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in artikel 1:254 lid 1 BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De ouders voeren hiertoe aan dat nimmer is aangetoond dat [het kind] wordt bedreigd in zijn ontwikkeling of gezondheid. Dat [het kind] een leerachterstand heeft kan een ondertoezichtstelling niet rechtvaardigen. Voorts stellen de ouders dat de rechtbank heeft miskend dat zij zelf deskundige hulp voor [het kind] hebben gezocht en dat deze hulp zijn vruchten afwerpt. De ouders stellen dat het raadsrapport waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens de ouders wordt in het rapport te veel waarde gehecht aan de waarneming van de lerares van [het kind] en te weinig waarde gehecht aan de in hun opdracht verrichte deskundigenonderzoeken. Het had volgens de ouders op de weg van de raad gelegen om zelf nader onderzoek te verrichten.
5. De raad betoogt dat rechtbank terecht heeft overwogen dat gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De raad verwijst naar het raadsrapport van 14 juni 2007 en het aanvullend raadsrapport van 22 november 2007. In deze rapporten concludeert de raad, samengevat weergegeven, dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [het kind]. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden, zoals op cognitief en sociaal-emotioneel gebied. De raad is van mening dat ondertoezichtstelling noodzakelijk is om een breed diagnostisch onderzoek naar deze achterstand in te kunnen stellen. Voorts is volgens de raad de ondertoezichtstelling noodzakelijk om gedwongen hulpverlening te kunnen toepassen. De raad stelt dat de ouders zich uitsluitend richten op problemen in de ontwikkeling van [het kind] die zij vanuit hun visie erkennen. Zij staan niet open voor hulp die [naam kind] nodig heeft op andere vlakken. Voorts bestrijdt de raad dat de raadsrapporten uitsluitend zijn gebaseerd op de waarnemingen van een voormalige lerares van [het kind].
6. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard dat gedurende de ondertoezichtstelling eenmalig met [het kind] en zijn ouders is gesproken. [Het kind] heeft daarbij een goede indruk gemaakt. Hij is overgekomen als een rustig en bijzonder kind. Van specifieke problemen is Jeugdzorg niet gebleken. Daarnaar gevraagd heeft Jeugdzorg voorts verklaard dat in afwachting van de uitkomst van het onderhavig hoger beroep tot op heden geen verdere uitvoering aan de ondertoezichtstelling is gegeven.
7. Het hof stelt voorop dat de enige grond voor ondertoezichtstelling is dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Dit betekent dat voor de toepassing van deze jeugdbeschermingsmaatregel niet kan worden volstaan met de vaststelling van een ernstige bedreiging, maar dat evenzeer dient te worden vastgesteld dat de vrije ouderlijke gezagsuitoefening ontoereikend is of zal zijn om die bedreiging af te wenden. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er ten tijde van het onderzoek door de raad zorgen waren over de gezondheid van [het kind] en dat er aanwijzingen waren dat zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd. Op dat moment waren er nog veel onduidelijkheden ten aanzien van de fysieke en geestelijke achterstand van [het kind]. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling destijds op goede gronden heeft uitgesproken. Ter beoordeling staat voorts of de ondertoezichtstelling thans nog gerechtvaardigd is. Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om de ondertoezichtstelling van [het kind] te handhaven. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De ouders hebben gesteld dat het goed gaat met [het kind], zowel op zijn nieuwe school als in het aangaan van sociale contacten. De raad noch Jeugdzorg hebben de stellingen van de ouders ter zake gemotiveerd weersproken. Evenmin voeren de raad en Jeugdzorg feiten of omstandigheden aan waaruit een voortdurende bedreiging in de ontwikkeling van [het kind] blijkt. Niet is gebleken dat de zorgsignalen die zijn behandeld in de raadsrapporten thans nog actueel zijn. Het hof acht het, gelet op het vorenstaande, aannemelijk dat de ouders de situatie thans onder controle hebben. Bovendien hebben de raad noch Jeugdzorg aangevoerd welke concrete invulling in de toekomst aan de ondertoezichtstelling zou moeten worden gegeven. De ouders hebben in de achterliggende periode vrijwillig en zonder bijstand van de raad of Jeugdzorg een breed spectrum aan onderzoeken laten verrichten en bij de conclusies van deze onderzoeken passende hulpverlening gezocht en geaccepteerd. Het hof stelt vast dat er sinds de ondertoezichtstelling geen inhoudelijke betrokkenheid van een gezinsvoogd bij het gezin is geweest en dat de doelen die in het hulpverleningsplan zijn geformuleerd, goeddeels door de ouders zelf zijn gerealiseerd. De ouders hebben aldus aangetoond dat zij voldoende inzicht hebben in wat het belang van [het kind] vergt en dat zij in staat zijn hun verantwoordelijkheid jegens [het kind] te nemen. Voor zover [het kind] nu nog is aangewezen op andere hulpverlening, is niet aannemelijk geworden dat de ouders daartoe niet bereid zullen zijn. Onder deze omstandigheden wordt de inbreuk die de ondertoezichtstelling op de vrije ouderlijke gezaguitoefening en het recht op gezinsleven maakt niet langer gerechtvaardigd door de bedreiging waaraan [het kind] blootstaat. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat thans niet langer een situatie bestaat waarin [het kind] kan worden geacht zodanig op te groeien, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Mitsdien zal het hof de ondertoezichtstelling met ingang van heden opheffen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de ondertoezichtstelling vanaf heden betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1997, met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en Punselie, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008.