GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 juni 2008
Zaaknummer : 105.011.492/01
Rekestnummer : 921-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-6816
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L.A. van der Niet,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. I.J. Pieters.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2007.
De vrouw heeft op 16 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 6 augustus 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 25 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsman van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de man, om met ingang van 13 november 2006 de alimentatie ten behoeve van de vrouw te wijzigen in € 719,- per maand, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te wijzigen het tussen partijen gesloten convenant van 25 november 2001, alsmede de beschikking van de rechtbank van 23 januari 2002, voor zover daarin werd bepaald dat de man ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw zal voldoen een bedrag groot ƒ 3.100,- (€ 1.406,72) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, te weten 13 november 2006 ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw zal gaan voldoen een bedrag van € 719,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking, zonodig onder verbetering of aanvulling van gronden, te bekrachtigen.
4. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn nieuwe echtgenote thans niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Uit de door de man overgelegde aangiften inkomstenbelasting 2004 tot en met 2006 van zijn echtgenote blijkt dat haar inkomen in 2005 € 1.000,- netto per maand was en in 2006 € 800,- netto per maand.
5. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bijstellen van het salaris van de man, teneinde minder loonbelasting verschuldigd te zijn, geen wijziging van omstandigheden oplevert. Het inkomen van de man heeft dan wellicht geen wijzigingen ondergaan, doch de overige omstandigheden waaronder zijn gezinssituatie en de daarmee samenhangende kosten en als gevolg daarvan zijn draagkracht, zijn wel degelijk gewijzigd.
6. Ten slotte stelt de man in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is te komen tot een uitbreiding van haar arbeidsduur. Van een formeel verzoek tot uitbreiding van het aantal arbeidsuren door de vrouw conform de Wet Aanpassing Arbeidsduur is niet gebleken.
Wijziging van omstandigheden
7. Het hof is van oordeel dat de grieven van de man zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet, dan wel onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, die een hernieuwde beoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigt. Het hof overweegt daartoe als volgt. De man heeft ter zitting in hoger beroep aanvankelijk gesteld dat er ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant geen rekening is gehouden met zijn nieuwe partner. Vervolgens heeft hij de betwisting daarvan door de vrouw en de stelling van de vrouw dat er wel degelijk rekening is gehouden met (de samenwoning met) de nieuwe partner, onder meer bij het vaststellen van de woonlasten, niet weersproken. De man heeft daarnaast onvoldoende aangetoond dat zijn huidige echtgenote niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Uit de overgelegde financiële stukken van de onderneming van de echtgenote van de man blijkt - in tegenstelling tot de stelling van de man -dat er een stijgende lijn valt waar te nemen in het bedrijf van zijn echtgenote, [naam bedrijf]. In zoverre is er derhalve geen sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
8. Ook wat betreft het inkomen van de man is het hof van oordeel dat geen sprake is van een zodanige wijziging dat dit een wijziging van de partneralimentatie ten gevolge zou kunnen hebben. Zoals de man zelf in zijn appelschrift onder grief II sub 5 stelt, heeft zijn inkomen sinds het tot stand komen van het convenant geen wijziging ondergaan.
9. Ten slotte overweegt het hof ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw als volgt. Het hof is van oordeel dat de vrouw, gelet op hetgeen zij ter zitting verklaard heeft en de overgelegde stukken, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een uitbreiding van haar werkzaamheden thans niet mogelijk is. Het hof neemt tevens in aanmerking dat de vrouw de zorg heeft voor de kinderen van partijen die thans 17 en 13 jaar zijn. Ook bij grotere schoolgaande kinderen is de aanwezigheid van een ouder bij thuiskomst van belang, zeker in een gebroken gezin. In de komende jaren echter zal de vrouw zich wel dienen in te spannen om tot een uitbreiding van haar werkzaamheden te komen.
10. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging die tot een vermindering van de alimentatieverplichting van de man kan leiden. De overige stellingen behoeven derhalve geen bespreking.
11. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Milar, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008.