GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 juni 2008
Rekestnummer : 1176-H-07
Zaaknummer : 105.011.743/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-6353/06-1565/07-1323
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.M. Wigman,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.G. Schnoor.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 mei 2007.
De moeder heeft op 28 september 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 oktober 2007, 8 april 2008 en 11 april 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Voorts is aan de zijde van de vader verschenen, mevrouw G. Keijzer, tolk in de Franse taal, die ter terechtzitting is beëdigd. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is onder meer – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen zal betalen € 250,- per maand per kind, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderalimentatie), ten behoeve van de minderjarigen [naam], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1999 en, [naam], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 2002, hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, alsmede de ingangsdatum van de kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voorzover het de vaststelling van de kinderalimentatie betreft en opnieuw beschikkende een bedrag vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voorzover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 250,- per kind per maand betreft. In incidenteel beroep verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de ingangsdatum van deze bijdrage betreft en deze vast te stellen op 1 juli 2006, althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. Het hof ziet aanleiding om allereerst het incidenteel beroep van de moeder te bespreken.
5. In incidenteel beroep stelt de moeder dat de rechtbank een onjuiste ingangsdatum hanteert voor de kinderalimentatie. De rechtbank houdt 24 oktober 2006 aan omdat de vader vanaf die datum op de hoogte was van het verzoek tot vaststellen van kinderalimentatie. Volgens de moeder heeft zij echter in de echtscheidingsprocedure al verzocht om vaststelling van kinderalimentatie. Haar verzoek is door de rechtbank bij beschikking van 4 oktober 2004 afgewezen omdat de vader geen draagkracht had. De vader wist dat, wanneer hij weer inkomen uit arbeid zou hebben, hij zou moeten bijdragen in de kosten van de minderjarigen. De moeder was tussen 2004 en 2006 niet op de hoogte van het inkomen van de vader. Bij brief van 26 juni 2006 is door de advocaat van de moeder bij de advocaat van de vader geïnformeerd naar het inkomen van de vader. Volgens de moeder had de vader vanaf het moment van de echtscheiding, in ieder geval vanaf 1 juli 2006, rekening kunnen houden met de verschuldigdheid van een onderhoudsbijdrage voor de minderjarigen.
De vader stelt dat hij in de periode voor 24 oktober 2006 zijn alimentatieplicht op een andere manier heeft ingevuld, namelijk in natura. Zo heeft hij een fiets voor de minderjarigen gekocht en andere zaken die zij nodig hadden verschaft.
6. Het hof is van oordeel dat de vader, mede op grond van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 oktober 2004, waarbij een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie wegens gebrek aan draagkracht van de man die alstoen een bijstandsuitkering ontving werd afgewezen, wist of had moeten weten dat hij, zodra hij een hoger inkomen had, een mogelijke bijdrage voor de minderjarigen zou moeten betalen. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vader in 2006 inkomsten uit arbeid had. Daarnaast is onbetwist komen vast te staan dat de moeder op 26 juni 2006 bij de vader heeft geïnformeerd naar zijn inkomen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de ingangsdatum van de beoordeling met het oog op de bijdrage voor de minderjarigen dient te worden vastgesteld op de door de moeder verzochte datum, zijnde 1 juli 2006.
Eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen
7. De vader voert in de eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarigen heeft vastgesteld op € 563,- per maand, uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 2.550,- per maand. De vader heeft op 13 november 2003 de voormalige echtelijke woning verlaten, zodat dat de datum is waarop partijen feitelijk uiteen zijn gegaan en het daaraan gekoppelde netto gezinsinkomen maatgevend is. Op 13 november (het hof leest) 2003 had de moeder een netto inkomen van € 1.100,- per maand en de vader een WW-uitkering van € 646,-. Volgens de vader is de behoefte van de minderjarigen € 360,- per maand, uitgaande van het totale netto gezinsinkomen van € 1.746,- per maand.
8. De moeder stelt in haar verweerschrift dat de vader kort voor het feitelijk uiteengaan van partijen en na de echtscheidingsprocedure werk en inkomsten uit arbeid had. Bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen gaat het volgens de moeder om een indicatie van het besteedbaar inkomen ten tijde van het huwelijk. Het is dan onjuist om een moment te nemen waarop de vader weinig verdiende. Voordat de vader een WW-uitkering had, ontving hij een inkomen van ongeveer € 1.316,- netto per maand. Daarnaast acht de moeder het onjuist om uit te gaan van de WW-uitkering van de vader omdat hij thans een inkomen heeft van € 1.769,- netto per maand. Volgens de moeder moet op grond van het Tremarapport worden uitgegaan van dit hogere inkomen van de vader bij de bepaling van de behoefte van de minderjarigen. Verder merkt de moeder nog op dat de vader niet grieft tegen het oordeel van de rechtbank over zijn draagkracht.
Ter terechtzitting heeft de moeder in aanvulling op haar verweerschrift naar voren gebracht dat partijen tijdens het huwelijk net klaar waren met hun studie en dat zij voor wat hun inkomsten betreft aan het begin stonden van hun verdiencapaciteit. Daarnaast stelt de moeder dat de behoefte van de minderjarigen nog dient te worden verhoogd met de door haar betaalde kosten voor kinderopvang, zijnde (na aftrek van de kinderopvangtoeslag) € 40,- per maand.
9. Het hof overweegt als volgt. Bij het vaststellen van het eigen aandeel in de kosten van de kinderen dient te worden uitgegaan van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk. In de pleitnota van mr. Schnoor, overgelegd in eerste aanleg, stelt de moeder dat partijen het grootste gedeelte van hun huwelijk op bijstandsniveau leefden. Daarnaast heeft de moeder ter terechtzitting bij het hof gesteld dat partijen ten tijde van het huwelijk een opleiding volgden, dat zij met behoud van uitkering een onderzoek heeft verricht en dat zij – later – voor de minderjarigen zorgde. Voorts is door de vader onweersproken gesteld dat hij in het begin van het huwelijk geen inkomen had en dat hij tijdens het huwelijk slechts gedurende acht maanden een betaalde stage heeft gelopen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het bestedingsniveau waaraan de minderjarigen geacht moeten worden gewend te zijn geraakt ten tijde van het huwelijk op of rond het bijstandsniveau lag en dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van € 2.550,- per maand.
De grief van de vader slaagt derhalve.
Echter, naar vast gebruik dient een verhoging van het inkomen van de onderhoudsplichtige, voor zover dit hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk, in beginsel invloed te hebben op de vaststelling van de behoefte, immers indien het huwelijk van partijen zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat ten behoeve van de minderjarigen zou zijn uitgegeven.
Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 6 is overwogen omtrent de ingangsdatum, dient het hof te bezien of het inkomen van de vader in 2006 hoger lag dan het inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk. Uit de door de vader overgelegde stukken blijkt dat dit inderdaad het geval was.
10. Het hof zal het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen bepalen aan de hand van het netto inkomen dat de vader blijkens de jaaropgaven 2006 verdiende, zijnde € 1.692,- per maand. Het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen bedraagt dan € 354,- in 2006. Het hof is van oordeel dat dit bedrag dient te worden verhoogd met de kosten voor opvang van de minderjarigen van (na aftrek van de kinderopvangtoeslag) € 40,- per maand die de moeder maakt en die door de vader niet zijn weersproken. Het totaal bedrag van het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen bedraagt derhalve € 394,- per maand.
11. Gebleken is dat het inkomen van de vader in 2007 is gestegen ten opzichte van 2006. Het hof zal derhalve over 2007 het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen opnieuw dienen te bepalen aan de hand van het netto inkomen dat de vader blijkens de jaaropgave 2007 verdiende, zijnde € 2.150,- per maand. Het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen in 2007 bedraagt dan € 460,-. Het hof is van oordeel dat dit bedrag dient te worden verhoogd met de kosten voor opvang van de minderjarigen van (na aftrek van de kinderopvangtoeslag) € 40,- per maand die de moeder maakt en die door de vader niet zijn weersproken. Het totaal bedrag van het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen bedraagt derhalve € 510,- per maand.
12. Voor het jaar 2008 is het hof van oordeel dat uitgegaan moet worden van hetzelfde eigen aandeel ouders in de kosten van de minderjarigen als in 2007, zijnde € 510,- per maand, nu van een nieuwe inkomensverhoging van de vader niet is gebleken.
Behoefte aan een bijdrage zijdens de vader
13. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verweer dat partijen naar rato van hun inkomen moeten bijdragen in de kosten van de minderjarigen. De rechtbank heeft volgens de vader ten onrechte geen rekening gehouden met de draagkrachtruimte van de moeder.
14. Wat betreft de tweede grief van de vader betoogt de moeder dat zij in eerste aanleg alle van belang zijnde financiële gegevens in het geding heeft gebracht. Deze gegevens zijn niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden. Op grond van die gegevens dient geconcludeerd te worden dat de moeder geen draagkracht heeft.
Voorts stelt de moeder dat de vader nalaat recente inkomensgegevens over te leggen op grond waarvan zijn huidige draagkracht kan worden berekend.
15. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken is gebleken dat de moeder in 2006, 2007 en 2008 een inkomen had dat hoger was dan de bijstandsnorm van een alleenstaande. Het hof zal derhalve bij de berekening van de behoefte aan een bijdrage aan de zijde van de vader ook rekening houden met het inkomen van de moeder. Het hof gaat hierbij aan de stelling van de vader dat de moeder haar arbeidscapaciteit kan uitbreiden naar 32 uur, gelet op de leeftijd van de kinderen en de zorgtaken die de moeder voor hen heeft, voorbij. Gelet op het voorgaande en op de Tremanormen, zal het hof het eigen aandeel in de kosten van de kinderen verdelen naar rato van het netto inkomen van de vader en het netto inkomen van de moeder.
16. Uitgaande van het netto inkomen per maand van de moeder van ongeveer € 1.670,- blijkend uit de jaaropgave 2006 en een netto maandinkomen van de vader van rond de € 1.690,- blijkend uit de jaaropgaven 2006, acht het hof het redelijk dat de moeder een bijdrage levert in de kosten van de minderjarigen van € 197,- per maand en de vader een bijdrage van € 197,- per maand.
17. De moeder heeft in 2007 de eerste drie maanden gewerkt bij de [naam werkgever]. Haar netto inkomen bedroeg daar ongeveer € 1.670,- per maand. Van april tot en met mei 2007 had de moeder een WW-uitkering en blijkens de door haar overgelegde en in zoverre niet weersproken draagkrachtberekening na 1 april 2007 een netto inkomen van € 1.370,- per maand. Vanaf 1 juni 2007 werkt de moeder bij de [naam werkgever]. Haar netto inkomen bedraagt daar € 1.602,- per maand. Gelet op het voorgaande bedraagt het netto maandinkomen van de moeder gemiddeld € 1.554,- in 2007. Het netto maandinkomen van de vader bedraagt blijkens de door hem overgelegde jaaropgave 2007 € 2.150,-. Op grond hiervan acht het hof het redelijk dat de moeder een bijdrage levert in de kosten van de minderjarigen van € 214,- per maand en de vader een bijdrage van € 296,- per maand.
18. Uitgaande van het gemiddelde netto maandinkomen van de moeder van € 1.602,- zoals blijkt uit de door haar overgelegde salarisstrook van maart 2008 en een gemiddeld netto maandinkomen van de vader van € 1.480,-, zoals blijkt uit de door hem overgelegde salarisstroken over januari en februari 2008, acht het hof het redelijk dat de moeder een bijdrage levert in de kosten van de minderjarigen van € 265,- per maand en de vader een bijdrage van € 245,- per maand.
19. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat opnieuw beoordeeld moet worden of de draagkracht van de vader de voorziening in de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van zijn zijde, zoals deze vorenvermeld zijn vastgesteld toelaat. Het hof zal hierna de draagkracht van de vader in 2006, 2007 en in 2008 vaststellen.
20. Het hof gaat uit van een bruto jaarinkomen volgens jaaropgavevan € 27.487,-. Wat de lasten betreft zal het hof uitgaan van dezelfde lasten als waarmee de rechtbank in de bestreden beschikking heeft rekening gehouden.
Dit zijn:
- woonlasten € 135,-
- ziektekosten € 109,70
- omgangskosten € 60,-
- begrafenisverzekering € 5,-
Verder zal het hof uitgaan van de gebruikelijke heffingskortingen, de bijstandsnorm van een alleenstaande, de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en een draagkrachtpercentage van 60.
Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader de bijdrage van € 197,- per maand voor de beide minderjarigen tezamen toelaat.
21. Bij de berekening van de draagkracht van de vader gaat het hof wat betreft het inkomen uit van de jaaropgave 2007, zijnde € 35.906,-.
22. Wat betreft de lasten van de vader overweegt het hof als volgt. De vader heeft bij brief, ingekomen bij het hof op 8 april 2008, een netto draagkrachtberekening overgelegd. Hierin heeft hij dezelfde lasten opgevoerd als in de procedure bij de rechtbank. In aanvulling op deze lasten voert de vader thans een huur op van € 332,- per maand. Ook stelt hij dat hij € 70,- per maand betaalt voor twee kinderen uit een eerdere relatie.
De moeder heeft, met uitzondering van de kosten van de omgangsregeling, alle lasten bij gebrek aan bewijs, betwist. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vader rekening houden met de door de man opgevoerde huur van € 332,- omdat deze huur, gezien het inkomen van de vader, het hof niet onredelijk voorkomt. Ook zal om dezelfde reden rekening worden gehouden met de premie ziektekostenverzekering. Voorts zal het hof rekening houden met de premie begrafenisverzekering nu de moeder deze post onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof zal geen rekening houden met het bedrag van € 70,- per maand voor zijn kinderen uit een eerdere relatie nu de vader niet, althans onvoldoende, heeft aangetoond dat hij kinderen heeft uit een eerdere relatie en voor hen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding betaalt.
Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een bijdrage van € 296,- voor de beide minderjarigen tezamen toelaat.
23. De moeder heeft ten aanzien van het inkomen van de vader in 2008 gesteld dat hij op dit moment bewust 24 uur per week werkt en dat hij zijn verdiencapaciteit kan uitbreiden en meer kan gaan werken. De vader heeft – onweersproken – gesteld dat hij van zijn huidige werkgever, ter voorkoming van een eventuele belangenverstrengeling, niet in dezelfde branche voor een andere werkgever mag werken naast zijn huidige functie. Gelet hierop, alsmede gelet op de specifieke branche waarin de vader werkzaam is, zijn nationaliteit en de taal waarin hij communiceert (Frans), is het hof van oordeel dat thans niet van de vader verwacht kan worden dat hij zijn verdiencapaciteit uitbreidt.
Het hof acht het echter redelijk dat de vader – gezien zijn opleiding en werkervaring – alles in het werk stelt om in de nabije toekomst zijn verdiencapaciteit uit te breiden.
24. Rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen en uitgaande van de salarisspecificaties van januari en februari 2008 zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de vader uitgaan van een bruto inkomen van € 2.033,59 per maand.
25. Het hof zal wat betreft de lasten uitgaan van dezelfde lasten als in 2007.
Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een bijdrage van € 215,- voor de beide minderjarigen tezamen toelaat.
26. Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de vader de volgende bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding kan betalen:
- vanaf 1 juli 2006 – 1 januari 2007 € 197,- per maand voor beide minderjarigen;
- vanaf 1 januari 2007 – 1 januari 2008 € 296,- per maand voor beide minderjarigen;
- vanaf 1 januari 2008 € 215,- per maand voor beide minderjarigen.
27. Voor zover de moeder meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
28. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder met ingang van 1 juli 2006 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- vanaf 1 juli 2006 tot 1 januari 2007 op € 98,50 per maand per kind;
- vanaf 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 op € 148,- per maand per kind;
- met ingang van 1 januari 2008 op € 107,50 per maand per kind;
bepaalt dat de moeder de eventueel door de vader aan haar teveel betaalde kinderalimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Bouritius, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2008.