GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 juni 2008
Rekestnummer : 1612-R-07
Zaaknummer : 105.012.176/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1047
F2 RK 06-2269
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.W. de Vos van Steenwijk,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 november 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 augustus 2007 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 28 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 8 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 mei 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. K. Beumer, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Maaskant. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Ter zitting zijn nog de volgende stukken aan het hof overgelegd:
- de jaaropgave 2006 van de man;
- de twee ontbrekende pagina’s van de akte huwelijkse voorwaarden;
- een salarisstrook van april 2008 van de vrouw;
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 18 december 2006 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de tussenbeschikking van 18 december 2006 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en voor het overige de verdere beslissing aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer bepaald dat ten laste van de man aan de vrouw een voorlopige uitkering tot levensonderhoud dient te worden toegekend, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot dat nader is beslist op de omgangsregeling en de daarbij behorende kosten. Gedurende het jaar dat de man advocaatkosten heeft te voldoen, bedraagt deze voorlopige uitkering € 80,-- per maand. Na dat jaar bedraagt de voorlopige uitkering € 200,-- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is, ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
Primair: dat de vrouw geen behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud, en
Subsidiair: dat het de man aan draagkracht ontbreekt een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep van de man te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voorts verzoekt de vrouw het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn overige verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man meent dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de behoefte van de vrouw vaststaat. De man voert hiertoe aan dat de rechtbank te snel voorbij is gegaan aan de stellingen van de man met betrekking tot de mogelijkheden voor de vrouw om weer aan het arbeidsproces deel te nemen, zoals zijn stelling dat de vrouw tijdens het huwelijk heeft gewerkt en zijn stelling dat de vrouw tijdens het huwelijk een opleiding heeft gevolgd. Voorts meent de man dat de rechtbank te snel voorbij is gegaan aan zijn verzoek aan de vrouw om haar behoefte nader te onderbouwen door middel van het overleggen van sollicitatiebrieven en overige bewijsmiddelen aangaande haar behoefte.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank er terecht vanuit is gegaan dat zij behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van de man, omdat zij niet op korte termijn in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. De vrouw voert hiertoe aan dat gedurende het huwelijk sprake was van een traditioneel rollenpatroon waarbij de vrouw zorgde voor het huishouden en de kinderen van partijen en dat zij daarnaast slechts in beperkte mate werkzaamheden (huishoudelijk werk) verrichtte buitenshuis. De vrouw voert verder aan dat zij geen Hbo-opleiding (Kinderpsychologie) heeft gevolgd, maar een cursus op Mbo-niveau, welke cursus niet toereikend is voor het vinden van een baan op dat gebied. Voorts stelt de vrouw dat zij voldoende heeft getracht om een baan te vinden, zodat zij in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien, doch dat dit tot op heden niet is gelukt, als gevolg waarvan zij thans een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. De vrouw merkt nog op dat zij in dat kader op dit moment via de gemeente in een re-integratie traject zit.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij partijen sprake was van een traditioneel rollenpatroon gedurende het huwelijk, waarbij de vrouw voor het huishouden en het kind zorgde. Partijen zijn ruim veertien jaar gehuwd geweest en de vrouw heeft in die jaren slechts op beperkte schaal buitenshuis (huishoudelijke) werkzaamheden verricht. Gelet voorts op de leeftijd van de vrouw, haar geringe opleidingsniveau en het feit dat zij thans is aangewezen op aanvullende bijstand, is het hof van oordeel dat de vrouw op dit moment behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten laste van de man. Gezien echter tevens het feit dat de minderjarige zoon van partijen die bij de vrouw verblijft inmiddels veertien jaar oud is en het feit dat de vrouw zich in een re-integratietraject bevindt en enkele sollicitaties heeft lopen, gaat het hof ervan uit dat de vrouw zich zal inspannen om per 1 januari 2010 in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Het hof zal dan ook per die datum de alimentatie op nihil stellen. Dit brengt mee dat de grief van de man op dit punt gedeeltelijk slaagt. Het hof merkt hierbij op dat indien te zijner tijd mocht blijken dat het de vrouw ondanks haar inspanningen niet gelukt is om werk te vinden de behoeftigheid dan opnieuw beoordeeld zal moeten worden.
7. De man betoogt dat zijn draagkracht lager is dan door de rechtbank is vastgesteld, omdat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossing van een doorlopend krediet ad € 103,-- per maand en omdat de rechtbank zijn ziektekosten onjuist heeft vastgesteld, doordat zij geen rekening heeft gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage van zijn werkgever. In het kader van de aflossing van het doorlopend krediet voert de man aan dat hij dit krediet is aangegaan ten tijde van het huwelijk, zodat sprake is van een huwelijkse schuld.
8. De vrouw betoogt dat de rechtbank terecht geen rekening heeft gehouden met de aflossing op het doorlopend krediet. De vrouw voert daartoe aan dat er voor de man geen noodzaak was om een doorlopend krediet ad € 12.000,-- af te sluiten, aangezien hij in diezelfde periode een bedrag van € 35.000,-- uit hoofde van een erfenis had ontvangen. Verder betwist de vrouw dat de rechtbank geen rekening zou hebben gehouden met het werkgeversdeel van de ziektekosten van de man.
9. Het hof overweegt als volgt.
Wat betreft het inkomen van de man zal het hof rekening houden met een jaarinkomen van € 30.855,--, conform de jaaropgave 2006, nu daar geen grief tegen is gericht. Uit deze jaaropgave volgt voorts dat de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet over 2006 € 1.814,-- bedraagt. Het hof zal dan ook rekening houden met een bedrag aan ziektekosten van € 282,-- totaal per maand (werkgeversdeel ad € 157,-- per maand en zelf betaalde premie ad € 125,-- per maand). Het hof zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde last van € 103,-- per maand ter zake van de aflossing van een doorlopend krediet. Het hof overweegt hiertoe dat in het algemeen schulden die zijn aangegaan ná het verbreken van de samenwoning van partijen, zoals in onderhavig geval, hetgeen blijkt uit de overgelegde stukken en verklaringen van partijen, niet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de draagkracht. Nu evenmin is gesteld of gebleken dat het aangaan van de schulden zo noodzakelijk was dat betaling daarvan prevaleert boven de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw, is het hof van oordeel dat geen rekening dient te worden gehouden met de aflossing van het krediet.
10. Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden van de man zoals in de bestreden beschikking vastgesteld en waartegen in hoger beroep door geen van partijen een grief is gericht, komt het hof tot het oordeel dat de draagkracht van de man, naast de door de rechtbank vastgestelde en inmiddels geïndexeerde kinderalimentatie, een alimentatie toelaat van € 200,-- per maand, zodat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden bekrachtigd.
11. Ter zitting heeft de man nader toegelicht dat zijn verzoek tot vernietiging van de alimentatiebeslissing ziet op de periode vanaf 15 januari 2008, derhalve op het hogere bedrag van € 200,-- per maand zoals dat door de rechtbank is vastgesteld, en dat hij geen bezwaar heeft tegen het bedrag van € 80,-- per maand dat hij gedurende een jaar na de ingangsdatum van de alimentatie heeft betaald. Het hof heeft dan ook alleen de draagkracht getoetst voor zover deze ziet op de periode vanaf januari 2008.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2010 op nihil;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2008.