GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 mei 2008
Rekestnummer : 1349-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-359
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.L. Jas.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van
28 augustus 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage .
De vrouw heeft op 19 november 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 4 oktober 2007, 6 december 2007 en 31 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 28 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.G.M. Hovius, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn. Voorts is bepaald dat de man de teveel betaalde alimentatie niet mag terugvorderen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bepaling dat de man de teveel betaalde alimentatie niet mag terugvorderen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover betrekking hebbend op de niet-toewijzing van de reconventionele vordering (het hof leest: het zelfstandig verzoek) van de man en, in zoverre opnieuw beschikkende, de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van het door de man na 19 mei 2004 teveel betaalde, althans een door het hof vast te stellen bedrag ter terugbetaling door de vrouw.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de man verzochte af te wijzen.
4. In de bestreden beschikking is door de rechtbank bevestigd dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw op 19 mei 2004 is beëindigd. De man stelt dat hij derhalve, bij gebreke van voldoende duidelijkheid omtrent de datum van beëindiging van de verplichting alimentatie te betalen, van 19 mei 2004 tot 1 januari 2007 ten onrechte alimentatie heeft betaald aan de vrouw tot een totaalbedrag van afgerond € 15.000,-. De man heeft de vrouw een aanbod gedaan om slechts een deel van het teveel betaalde aan hem terug te betalen. De vrouw heeft dit redelijke bod verworpen. Ten onrechte heeft de rechtbank in de bestreden beschikking bepaald dat de man de teveel betaalde alimentatie niet mag terugvorderen op grond van de niet nader onderbouwde vaststelling dat de vrouw een gering inkomen heeft en zonder meer aannemelijk is dat de vrouw de door haar teveel ontvangen alimentatie heeft verbruikt. De rechtbank was bekend dat de vrouw in mei 1999 een bedrag van afgerond € 50.000, - heeft ontvangen na verkoop van de echtelijke woning. De vrouw heeft nagelaten toetsbaar inzicht te geven in de besteding van dat vermogen in de vijf jaren na verkrijging daarvan en/of het deel van het vermogen waar zij na 19 mei 2004 nog de beschikking over had. De stelling van de vrouw dat de man niet aan zijn ouderbijdrage voldeed ten tijde van de studie van de kinderen is aantoonbaar onjuist. Voorts laat de rechtbank in het midden of de man dit financiële nadeel kan dragen. In het kader van het gebrek aan wetenschap van beide partijen omtrent de juiste datum van beëindiging is het onbegrijpelijk dat het risico van dit gebrek volledig en zonder nadere motivering bij de man wordt gelegd. Tevens stelt de man dat de uitspraak van de rechtbank niet coherent is met het verzoek van de man, en ook niet met het verzoek van de vrouw tot afwijzing van het verzoek van de man. De rechtbank heeft in haar beslissing niet, dan wel niet overeenkomstig het burgerlijk procesrecht, een oordeel gegeven over de verzoeken van partijen. Tot slot merkt de man op dat hij per datum pensionering het aan de vrouw toekomende deel van zijn pensioen van € 2.165,62 per jaar aan haar in maandelijkse termijnen zal moeten voldoen en de vrouw ook om die reden verhaal kan bieden voor het geheel of een deel van zijn vordering.
5. Hoewel vaststaat dat de man na 19 mei 2004 teveel alimentatie heeft betaald stelt de vrouw dat het niet gaat om een bedrag van circa € 15.000, - maar om € 13.870, -. De vrouw stelt dat beide partijen ervan uit zijn gegaan dat de betalingsverplichting van de man langer voortduurde, hetgeen gezien de duur van de alimentatiebetaling ook niet onredelijk was. De vrouw behoefde gezien de duur van de alimentatiebetaling er niet vanuit te gaan dat de termijn reeds was verstreken, zeker nu de man hier kennelijk ook niet van op de hoogte was, althans de vrouw hier nimmer op gewezen heeft. Daarbij ligt het op de weg van de alimentatieplichtige om rekening te houden met het feit dat de verplichting alimentatie te betalen na twaalf jaren eindigt.
De vrouw stelt primair dat zij niet in staat is het door de man teveel betaalde bedrag terug te betalen aangezien zij, met aanvullende bijstand, thans nauwelijks boven het bijstandsniveau leeft. De vrouw stelt dat zij het bedrag dat zij heeft ontvangen uit verkoop van de echtelijke woning, gezien de geringe hoogte van haar maandelijkse inkomsten, heeft besteed aan huishoudelijke en medische doeleinden zoals verhuizingen en tandartskosten. Tevens heeft zij dit bedrag aangewend ten behoeve van haar beide zoons nu elke (vrijwillige) financiële steun van hun vader ontbrak. De vrouw bestrijdt dat de vader heeft bijgedragen in de kosten van de studies van haar beide zoons. De vader heeft slecht eenmalig een bedrag van € 10.000,- aan de jongste zoon voldaan, als bijdrage in zijn studieschuld. Voorts stelt de vrouw dat zij gezien haar arbeidsongeschiktheid en leeftijd niet in staat is alsnog een (hoger) inkomen te verwerven. De vrouw betwist de stelling van de man dat, zodra zij pensioen ontvangt, zij voldoende verhaal zal bieden aangezien de vrouw als gevolg van het ‘Boon van Loon’ arrest slechts € 180,- bruto per maand ontvangt waarbij zij nauwelijks boven het bijstandsniveau zal komen en onder het minimumloon blijft steken.
Subsidiair stelt de vrouw dat de man betaald heeft uit hoofde van een natuurlijke verbintenis. De vrouw is de eerste jaren van het huwelijk kostwinnaar geweest, terwijl de man studeerde. Daarna heeft zij zorg voor de kinderen gedragen. Daarbij komt dat het huwelijk 32 jaren heeft geduurd en de man slechte een relatief korte periode alimentatie heeft betaald.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is in eerste aanleg vast komen te staan dat de termijn genoemd in artikel 157 van boek 1 Burgerlijk Wetboek van rechtswege is verstreken op 19 mei 2004. Nu de man na 19 mei 2004 zonder rechtsgrond alimentatie heeft betaald aan de vrouw, is sprake van een onverschuldigde betaling van de man aan de vrouw en is voor de vrouw een verbintenis ontstaan tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie van de man. De man vordert nakoming van deze ongedaanmakingsverbintenis.
De vrouw stelt primair dat zij een gering inkomen heeft en derhalve niet in staat is het door de man teveel betaalde bedrag aan alimentatie terug te betalen. Het hof oordeelt, anders dan de rechtbank, dat het niet zonder meer aannemelijk is dat de vrouw het door haar teveel ontvangen bedrag aan alimentatie heeft verbruikt omdat zij over een zeer gering inkomen beschikt. De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw een bedrag van afgerond € 50.000, - heeft ontvangen na verkoop van de echtelijke woning. Hoewel de vrouw stelt dat zij dit bedrag heeft besteed aan huishoudelijke en medische kosten alsook aan haar beide zoons daar zij over een gering inkomen beschikt, heeft zij nagelaten hiervan bewijsstukken over te leggen. Het hof acht het derhalve niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw het bedrag dat zij ontvangen heeft uit verkoop van de echtelijke woning, heeft verbruikt. Het hof is van oordeel dat de vermogensverklaring van de vrouw onduidelijk en niet voldoende onderbouwd is, en dat dit voor haar rekening moet komen nu zij stelt dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om de man terug te betalen. Voorts is het hof van oordeel dat wanneer de vrouw op dit moment het onverschuldigde betaalde niet kan terug betalen, dit nog niet wil zeggen dat zij dit in de toekomst niet alsnog uit financiële middelen kan voldoen.
7. De vrouw stelt subsidiair dat sprake is van een betaling uit hoofde van een natuurlijke verbintenis. Het hof overweegt als volgt. De man heeft ter zitting verklaard dat hij niet uit een dringende morele verplichting heeft doorbetaald. Indien de man had geweten dat hij niet verplicht was na 19 mei 2004 alimentatie te betalen, had de man de alimentatiebetaling stopgezet, getuige het feit dat hij thans verzoekt om terugbetaling van het teveel betaalde aan alimentatie. Daarbij komt dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis mede acht moet worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Daarbij is bepalend de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie en dus niet hoe partijen er thans financieel voor staan. De door de vrouw ter onderbouwing van haar stelling aangevoerde argumenten zien naar het oordeel van het hof niet op de periode van 19 mei 2004 tot 1 januari 2007. Nu voorts geen andere omstandigheden zijn aangevoerd noch het hof zijn gebleken, is het hof van oordeel dat naar objectieve maatstaven en mede acht slaande op de omstandigheden van het geval ten tijde van de betaling van alimentatie zonder rechtsgrond van de man aan de vrouw, geen sprake is geweest van een betaling uit hoofde van een natuurlijke verbintenis van de man aan de vrouw.
Het hof zal derhalve beslissen dat de vrouw het teveel ontvangen aan alimentatie dient terug te betalen aan de man.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vrouw om de man het teveel betaalde aan alimentatie ontvangen na 19 mei 2004 terug te betalen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Kamminga, Mulder en bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2008.