ECLI:NL:GHSGR:2008:BD6955

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.285-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verdeling van zakaat door bewindvoerder over familieleden in Marokko

In deze zaak verzoekt de bewindvoerder om toestemming om jaarlijks 2,5% van het vermogen van de onder bewindgestelde te verdelen over familieleden in Marokko, als onderdeel van de islamitische verplichting van zakaat. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, waarop de bewindvoerder in hoger beroep is gegaan. De bewindvoerder stelt dat de kantonrechter haar ten onrechte niet heeft gehoord en dat de beslissing onvoldoende gemotiveerd is. Ze betoogt dat er geen schenkingstraditie is, maar dat de situatie uniek is omdat de rechthebbende pas recentelijk vermogen heeft verkregen na een schadevergoeding voor een ongeluk. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder niet heeft aangetoond dat er sprake is van een schenkingstraditie en dat de omstandigheden niet zodanig zijn dat het verzoek moet worden toegewezen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter, waarbij het belang van de rechthebbende voorop staat. De bewindvoerder heeft niet aangetoond dat het verzoek in het belang van de rechthebbende is, vooral gezien de toekomstige medische kosten die kunnen ontstaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bewindvoerders om de belangen van de rechthebbende te waarborgen en de voorwaarden waaronder een verzoek tot verdeling van vermogen kan worden goedgekeurd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 juni 2008
Zaaknummer : 105.011.285-01
Rekestnummer : 713-D-07
Rekestnr. kantorrechter : BM VERZ 06-845
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerster,
procureur mr. F. Arslan.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De bewindvoerster is op 29 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Dordrecht, vestiging Dordrecht, van 5 maart 2007.
Van de zijde van de bewindvoerster zijn bij het hof op 24 juli 2007, 29 april en 7 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 mei 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de bewindsvoerster, bijgestaan door haar procureur. De rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De bewindvoerster en haar procureur hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de bewindvoerster, strekkende tot het verkrijgen van een machtiging om jaarlijks € 2.000,- van het vermogen van de rechthebbende te mogen verdelen over zijn familieleden die woonachtig zijn in Marokko, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
Nadien is bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Dordrecht, vestiging Dordrecht, van 25 april 2007, het verzoek van de bewindvoerster om hoger beroep te mogen instellen, ingewilligd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verlenen van een machtiging om jaarlijks 2,5% van het vermogen van de rechthebbende, zijnde de jaarlijkse zakaatverplichting, te mogen verdelen over familieleden die woonachtig in Marokko zijn.
2. De bewindvoerster verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar verzoek haar een machtiging te verlenen voor het uitgeven van een jaarlijks percentage van 2,5% van het vermogen van de rechthebbende als zakaat te verdelen onder minderbedeelden in Marokko toe te wijzen.
3. In de eerste grief klaagt de bewindvoerster dat de kantonrechter ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen zonder haar te horen. De bewindvoerster voert daartoe aan dat de kantonrechter, door bewindvoerster niet te horen, heeft nagelaten zich goed voor te laten lichten. De bewindvoerster stelt zich op het standpunt dat het horen van haar door de kantonrechter noodzakelijk was, nu niet aanstonds bekend was dat het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking kwam en het een unieke zaak betreft omdat er een beroep wordt gedaan op de islamitische rechten en gebruiken.
In de tweede grief klaagt de bewindvoerster dat de kantonrechter haar beslissing ten onrechte niet nader heeft onderbouwd en gemotiveerd. De bewindvoerster voert daartoe aan dat de beschikking zeer summier is, waarbij geen aandacht is besteed aan de beweegredenen van de bewindvoerster en derhalve niet inhoudelijk op de materie is ingegaan.
In de derde grief klaagt de bewindvoerster dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek van de bewindvoerster niet voor inwilliging in aanmerking komt omdat er geen sprake is van een schenkingstraditie. De bewindvoerster stelt zich op het standpunt dat in onderhavige zaak geen sprake kan zijn van een schenkingstraditie. Iedere moslim dient vanaf zijn pubertijd zakaat te geven, maar nu de rechthebbende destijds geen vermogen had, was hij niet zakaatplichtig. De rechthebbende is eerst zakaatplichtig geworden nadat hij een vermogen heeft verkregen. Dit is van een recentere datum. Mitsdien is dan ook geen sprake van een schenkingstraditie maar van een nieuwe situatie, aldus de bewindvoerster. Voorts betoogt de bewindvoerster dat het Nederlands recht geen verplichting kent om zakaat of aalmoezen te geven, waardoor onderhavige zaak een uniek karakter heeft.
In de vierde grief klaagt de bewindvoerster dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt zonder in te gaan op de door de bewindvoerster aangedragen nieuwe situatie of zich te laten inlichten over de beweegredenen en gronden van het verzoek. De bewindvoerster stelt zich op het standpunt dat er dan ook geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt aan de bestreden beschikking. Ter terechtzitting heeft de bewindvoerster haar beroepschrift toegelicht. Zij heeft aangevoerd dat de rechthebbende [in 1994], op twaalfjarige leeftijd, bij een ernstig auto ongeluk betrokken is geweest, als gevolg waarvan hij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen en er sprake is van gedeeltelijk blijvende invaliditeit. [Een verzekeringsmaatschappij] heeft in verband met dit ongeval een betaling van [een bedrag] aan de rechthebbende gedaan. Het resultaat van deze schadevergoeding is dat er thans een vermogen is. Nu de rechthebbende een vermogen heeft, dient hij daarover 2,5% aan zakaat te besteden, aldus de bewindvoerster. De bewindvoerster stelt dat zij zal worden afgerekend op de omstandigheid of de rechthebbende wel of niet aan zijn zakaatverplichting voldoet, nu zij bewindvoerster is en er alles aan moet doen het bewind op een zo goed mogelijke manier uit te voeren. Voorts heeft de bewindvoerster aangevoerd dat de rechthebbende, vanwege zijn gesteldheid, niet kan vasten tijdens de ramadan. Dat de rechthebbende niet kan vasten, wordt door hem, sinds het ongeluk, afgekocht door tijdens de ramadan € 300,- te zenden naar behoeftigen in Marokko waarvan daar in de basisbehoefte wordt voorzien. Verder heeft de bewindvoerster aangevoerd dat er vooruitgang zit in de ontwikkeling van de rechthebbende en dat er een kans bestaat dat hij in de toekomst weer kan lopen. Hiervoor zal wel speciale revalidatie nodig zijn in bijvoorbeeld Heliomare, wat kostbaar is.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Zakaat, een islamitisch begrip, kan als volgt worden omschreven. Het betreft het geven van aalmoezen. Het woord zakaat betekent 'reiniging' in de vorm van het geven van verplichte aalmoezen aan de armen om een meer rechtvaardige verdeling van goederen te bereiken. Betaling van de zakaat ‘reinigt’ het overige bezit en vermogen en dient als boetedoening voor de zonden. Dit wordt betaald uit 2,5% over het vermogen gedurende het jaar, waarvan de afrekening plaatsvindt in de maand ramadan.
6. Ingevolge artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte en draagt de bewindvoerder zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. Het uitgangspunt is derhalve dat een bewindvoerder moet toezien op de belangen van de rechthebbende.
Een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, waarvan in onderhavige zaak sprake is, wordt afgewezen indien er geen schenkingstraditie wordt aangetoond. In bijzondere, door de bewindvoerder aan te voeren, omstandigheden kan daarvan worden afgeweken indien het belang van de rechthebbende dat vereist, dan wel indien de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert.
Gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat niet gebleken is van een schenkingstraditie. De bewindvoerster heeft niet aangetoond dat sprake is van repeterende handelingen van de rechthebbende voorafgaand aan de instelling van het bewind, zoals de jaarlijkse betaling van de zakaat. De omstandigheid dat de rechthebbende voorheen niet zakaatplichtig was omdat hij (nog) geen vermogen had en er mitsdien geen sprake kon zijn van een traditie, doet naar het oordeel van het hof daaraan niet af. Dat de rechthebbende tijdens de ramadan, sinds het ongeluk in 1994, jaarlijks € 300,- naar behoeftigen in Marokko zendt omdat hij niet in staat is te vasten, betreft het afkopen van de verplichting om te vasten en niet de zakaat. Dit kan naar het oordeel van het hof dan ook niet als een schenkingstraditie worden beschouwd. Voorts is het hof van oordeel dat de bewindvoerster geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het belang van de rechthebbende het vereist dat het verzoek van de bewindvoerster om te worden gemachtigd jaarlijks 2,5% van het vermogen van de rechthebbende, zijnde de jaarlijkse zakaatverplichting, te mogen verdelen over familieleden die woonachtig in Marokko zijn, moet worden toegewezen. Niet uitgesloten is dat, gelet op de ontwikkeling van de rechthebbende, in de (nabije) toekomst (medische) uitgaven moeten plaatsvinden, waarvoor het vermogen van de rechthebbende moet worden aangesproken.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
7. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Fockema Andreae-Hartsuiker en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2008.