GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 juli 2008
Zaaknummer : 105.011.087/01
Rekestnummer (oud) : 511-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1907 (+F2 RK 06-3049)
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 april 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2007.
De man heeft op 23 januari 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 13 februari 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 12 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 21 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.D. Jager-van den Berg. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank onder meer bepaald heeft dat de gewone verblijfplaats van de hierna te noemen minderjarigen als volgt zal zijn: de minderjarigen zullen gezamenlijk wonen en verblijven afwisselend de ene week bij de man en de daarop volgende week bij de vrouw, waarbij de minderjarigen op vrijdagavond rond 20.00 uur van de ene ouder naar de andere ouder gaan. Voorts is het verzoek van de vrouw tot kinderalimentatie afgewezen. Voor het overige is de behandeling aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 21 februari 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de gewone verblijfplaats en de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen: [kind 1] geboren [in 1995] te [plaats], verder: [kind 1], [kind 2], geboren [in 1999] te [plaats], verder: [kind 2], en [kind 3], geboren [in 2000] te [plaats], verder: [kind 3]. Ook gezamenlijk verder: de kinderen.
2. De vrouw verzoekt in principaal appel - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking voorzover het betreft de woonplaatsbepaling van de kinderen en de kinderalimentatie te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen:
- dat de drie kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vrouw hebben;
- dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 200,- per maand per kind aan de vrouw bij vooruitbetaling voldoet, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking voor wat betreft het hoofdverblijf te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat één van de kinderen op het adres van de man ingeschreven zal staan. De vrouw verzet zich daartegen.
4. De vrouw heeft drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd.
In de eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, heeft afgewezen. De vrouw legt zich neer bij de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, doch zij is van mening dat de gewone verblijfplaats bij de vrouw dient te zijn en niet zoals de rechtbank heeft bepaald dat de gewone verblijfplaats van de kinderen op twee verschillende adressen, afwisselend per week is.
In de tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 200,- per maand per kind heeft afgewezen. De man heeft de behoefte van de kinderen niet ontkend en bovendien heeft hij geen draagkrachtverweer gevoerd. De vrouw is van mening dat de man voldoende draagkracht heeft om de verzochte kinderalimentatie te voldoen.
In de derde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden in het kader van de alimentatie rekening gehouden heeft met een schuld bij Interbank van € 7.253,- met een aflossing van € 200,- per maand. De vrouw is van mening dat met deze schuld geen rekening dient te worden gehouden in het kader van de draagkrachtberekening nu die schuld bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog verdeeld dient te worden.
5. De man heeft zich verweerd. Hij is van mening dat partijen ten tijde van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding overeengekomen zijn dat [kind 3] zijn hoofdverblijf bij de man zou hebben en [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw, in verband met het fiscale voordeel van het ingeschreven hebben van een kind op het eigen adres voor de heffingskortingen die met kinderen te maken hebben. De man stelt niet in staat te zijn de door de vrouw gevraagde bijdrage te voldoen. Ter staving van zijn stelling heeft hij een draagkrachtberekening overgelegd. De man stelt dat hij maandelijks aflost op de schuld bij Interbank voor een bedrag van € 200,-. Daarnaast is er geen sprake van overwaarde van de echtelijke woning, zodat deze schuld niet voldaan kan worden uit deze overwaarde. In de incidentele grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de gewone verblijfplaats van de kinderen bepaald heeft op waar zij zijn.
De rechtbank heeft de gewone verblijfplaats gekoppeld aan de zorgregeling en geen rekening gehouden met de fiscale voordelen. Voorts betwist de man de kostenveroordeling, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en er niet gesteld is door de vrouw waarom afgeweken zou moeten worden van de regel dat ieder dan de eigen kosten draagt.
6. De vrouw verzet zich tegen het incidenteel appel en stelt dat de man achter haar rug om één van de kinderen onlangs op zijn adres heeft ingeschreven en dat hij met ingang van 1 april 2008 voor dit kind de kinderbijslag ontvangt.
7. Ter zitting is gebleken dat het gaat om de juridische verblijfplaats van de kinderen. De door partijen als zorgregeling aangeduide omgangsregeling, waarbij de kinderen de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder zullen wonen, blijft onveranderd. Deze zorgregeling loopt volgens partijen naar behoren, ook al heeft het hof zijn zorg geuit ter zitting over de wijze waarop partijen met elkaar communiceren. De feitelijke verblijfplaats van de kinderen ligt hiermee vast. Ter zitting is het hof eveneens gebleken dat de ouders zeer betrokken zijn op het welzijn van hun kinderen. De ouders zijn in staat gebleken op deze wijze een verantwoorde invulling te geven aan de opvoeding van de kinderen. De ouders zijn echter niet in staat om gezamenlijk een beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en zij strijden daar bij voortduring over. Het hof is gebleken dat de vrouw als aanspreekpunt voor de kinderen en de officiële instanties fungeert. Mede gezien de leeftijd van de kinderen acht het hof het van belang dat er samenhang en consistentie blijft bestaan in de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Dit zou doorkruist worden indien het verzoek van de vader zou worden toegewezen. Onder de gegeven omstandigheden en in hetgeen door de vrouw is aangevoerd ziet het hof aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben. Gelet op de geschilpunten tussen partijen zal het hof om praktische redenen de hoofdverblijfplaats wijzigen per 1 juli 2008. De bestreden beschikking dient voor wat betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen te worden vernietigd.
8. Het totaal aan kosten van de kinderen staat als niet weersproken vast. Het hof gaat uit van het door de rechtbank bij bestreden beschikking bepaalde bedrag van € 1.493,27 per maand.
Draagkracht vrouw
9. Deze kosten dienen naar rato van de draagkracht van partijen over hen te worden verdeeld, waarbij het hof de partijen als alleenstaande beschouwt en het daarbij behorende draagkrachtpercentage hanteert. Nu tegen de vaststelling door de rechtbank van de draagkracht van de vrouw geen grief is gericht, gaat het hof evenals de rechtbank uit van een draagkracht van de vrouw van € 303,- per maand. Tegen de vaststelling door de rechtbank van de draagkracht van de man zijn wel grieven gericht, zodat het hof thans de draagkracht van de man zal bespreken.
Draagkracht man
10. Nu het hof de hoofdverblijfplaats van de kinderen met ingang van 1 juli 2008 heeft bepaald bij de vrouw, zal het hof ingaande die datum de draagkracht van de man opnieuw vaststellen, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de kinderen op het adres van de vrouw zullen staan ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en de kinderbijslag aan de vrouw toekomt. Tevens neemt het hof in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de auto van partijen aan de vrouw ter beschikking staat.
11. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man neemt het hof de berekening van de man, die bij verweerschrift is overgelegd als productie T, als uitgangspunt. Het hof zal hierna de door de vrouw betwiste posten van deze draagkrachtberekening bespreken en gaat er hierbij van uit dat de overige niet betwiste posten vast staan.
12. Het hof neemt wat betreft het inkomen van de man, als niet voldoende door de vrouw betwist, tot uitgangspunt het salaris over de maand december 2007. Gesteld noch gebleken is dat de man in 2007 een, ten opzichte van het jaar daarvoor, significant afwijkend salaris heeft genoten. De man zal als alleenstaande worden aangemerkt en de algemene heffingskorting en de arbeidskorting worden in aanmerking genomen.
13. Ter zake van de woonlasten gaat het hof er vanuit dat de man de woonlasten met zijn huidige partner kan delen. Het hof houdt rekening met de helft van de aftrekbare rente op een hypothecaire geldlening van € 521,38 per maand, met een eigen woningforfait van € 1.380,- per jaar en de helft van het forfait overige eigenaarslasten.
14. Nu het hof ervan uitgaat dat de auto aan de vrouw ter beschikking staat en zij de aflossing van de daarop betrekking hebbende schuld aan de Interbank op zich neemt en betaalt, houdt het hof geen rekening met de aflossing op deze schuld aan de zijde van de man.
15. Op grond van het voorgaande beloopt de draagkrachtruimte van de man € 688,- per maand.
Nu de draagkracht van beide ouders gezamenlijk, te weten (€688+€303=) € 991,-, onvoldoende is om volledig in de kosten van de kinderen, zoals onder 8 bepaald, te voorzien, zal het hof de verdeling van de kosten van de drie kinderen tot dit bedrag beperken. Uitgaande van de feitelijke zorgregeling, dienen de ouders in beginsel ieder de helft van de totale kosten van de kinderen voor zijn/haar rekening te nemen, zijnde € 495,- per maand voor drie kinderen. De draagkracht van de vrouw - €303 - is hiervoor evenwel niet toereikend terwijl de draagkracht van de man - €688 - in dat opzicht een overschot vertoont. Dit brengt mee dat de man gehouden is met het verschil, te weten (€495 - €303=) € 192,- per maand bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de drie kinderen en wel met ingang van 1 juli 2008.
16. Het hof ziet in de onderhavige zaak aanleiding om de proceskosten van partijen in hoger beroep te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de gewone verblijfplaats en de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de kinderen met ingang van 1 juli 2008 hun gewone verblijfplaats bij de vrouw hebben;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 juli 2008 op € 64,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mos-Verstraten en Bos, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2008.