ECLI:NL:GHSGR:2008:BD9784

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.820.01 en 105.011.821.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Kamminga
  • J. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in alimentatiezaak door onvoldoende gronden in appelrekest

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vrouw had op 6 september 2007 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank van 6 juni 2007, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en alimentatie werd vastgesteld op € 254,50 per maand. De man had op 17 oktober 2007 een verweerschrift ingediend, en de vrouw had aanvullende stukken ingediend op verschillende data in 2007 en 2008. De zaak werd op 30 mei 2008 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

Het hof oordeelde dat het appelschrift van de vrouw niet voldeed aan de eisen van artikel 359 juncto 278 van het Wetboek van Rechtsvordering. De vrouw had in haar appelschrift niet duidelijk gemaakt welke gronden zij had voor haar beroep en welke andere beslissing zij van het hof verwachtte. Het hof stelde vast dat de vrouw niet had aangegeven welke omstandigheden maakten dat de rechter in hoger beroep anders moest beslissen dan de rechtbank in eerste aanleg had gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoekschrift niet voldoende was onderbouwd, wat resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep.

De beslissing van het hof was dat de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep, en deze uitspraak werd gedaan op 23 juli 2008 door de rechters M. Pannekoek-Dubois, A. Kamminga en J. Bouritius, met mr. Buiting als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juli 2008
Zaaknummers : 105.011.820/01 en 105.011.821/01
Rekestnummers : 1254-H-07 en 1255-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-5950
[verzoekster],
wonende te Voorburg,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.M. van Kuijeren,
tegen
[verweerder],
wonende te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M. de Boorder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 6 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 6 juni 2007.
De man heeft op 17 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 20 november 2007, 12 maart 2008 en op 14 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen, weliswaar verzonden onder vermelding van zaaksnaam en –nummer maar zonder verwijzing naar zittingsdatum en –tijdstip, mede als gevolg waarvan deze zeer kort voor de zitting ter griffie ontvangen stukken het hof ter zitting niet bekend waren.
Op 30 mei 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.J. de Bruin, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 254,50 per maand. Voorts is de verdeling van de partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] aldus vastgesteld, dat bedoelde woning binnen twee maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tussen partijen aan de man wordt overgedragen waarbij de vrouw uit haar verplichtingen terzake de op die woning rustende hypothecaire lening ontslagen zal worden en de man het aan hem toegerekende rentevoordeel en de aan hem toegerekende kinderkorting – voor zover die korting door de man is ontvangen – over de periode tot 1 augustus 2006 met de vrouw bij helfte zal verrekenen. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Ingevolge artikel 359 juncto 278 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) dient het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust in te houden. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht en voorts wordt aangegeven welke andere beslissing van de rechter in hoger beroep wordt verwacht. Uit het verzoekschrift moet duidelijk blijken wat verzoeker aan de rechter verzoekt en waarop hij dat verzoek baseert. Dit laatste komt hierop neer dat het verzoekschrift met redenen moet zijn omkleed. Het ontbreken van gronden leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin desnoods beroep kan worden ingesteld zonder dat de grieven in het beroepschrift worden voorgesteld, maar de grieven eerst in een later stadium worden aangevoerd.
2. Het hof is van oordeel dat het appelschrift van de vrouw niet voldoet aan de door de artikelen 359 juncto 278 Rv voorgeschreven duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. De vrouw heeft in haar appelschrift niet aangegeven welke omstandigheden maken dat de rechter in hoger beroep anders moet beslissen dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan. Dit klemt temeer nu de rechter in eerste aanleg heeft beslist overeenkomstig het door de vrouw in eerste aanleg verzochte. Voorts maakt de vrouw in haar appelschrift op geen enkele wijze duidelijk welke andere beslissing zij, na een vernietiging van de bestreden beschikking, van het hof wenst. Dat de vrouw op 12 maart 2008, derhalve een week voor een eerder geplande zitting bij het hof van 20 maart 2008, en ruim zes maanden na het verstrijken van de appeltermijn, een aantal financiële stukken en een, zoals zij zelf stelt, nadere onderbouwing van het beroepschrift bij het hof heeft ingediend, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, anders dan in dagvaardingsprocedures is het in een verzoekschriftprocedure niet mogelijk om op nader aan te vullen gronden beroep in te stellen. Nu de vrouw voorts geen uitzonderlijke omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zij een blanco appelschrift zou kunnen hebben ingesteld, dient de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Kamminga en Bouritius, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2008.