ECLI:NL:GHSGR:2008:BE8905

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.164-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Pannekoek-Dubois
  • Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huishoudgeld en voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 augustus 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van huishoudgeld en voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg bij de rechtbank Rotterdam verzocht om een wijziging van de beschikking die hem verplichtte om huishoudgeld aan de vrouw te betalen. De rechtbank had bepaald dat de man met ingang van 1 september 2006 een bedrag van € 900,- per maand aan de vrouw zou betalen. De man stelde in hoger beroep dat hij, mocht de uitkomst van de procedure zijn dat de vrouw ten onrechte huishoudgeld heeft ontvangen, dit bedrag niet zou terugeisen over de reeds betaalde maanden van september 2006 tot 13 maart 2007.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, had op haar beurt een verweerschrift ingediend en stelde dat de man zijn verplichtingen had nagekomen. De zaak is op 26 juni 2008 mondeling behandeld, waarbij beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, het woord voerden. Het hof overwoog dat de man geen belang had bij de beoordeling van de bestreden beschikking, omdat de rechtbank in een latere beschikking van 13 maart 2007 had bepaald dat de man met ingang van die datum een lagere bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zou betalen.

Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking haar werking had verloren door de latere beschikking houdende voorlopige voorzieningen. De man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij geen belang had bij de beoordeling van de eerdere beschikking. De uitspraak benadrukt de relatie tussen de toewijzing van huishoudgeld en de voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure, en verduidelijkt dat een latere beschikking de werking van een eerdere kan beëindigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 augustus 2008
Zaaknummer : 105.011.164/01
Rekestnummer : 588-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-2381
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur: voorheen mr. W. Heemskerk, thans mr. L.M. Bruins,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W.B. Teunis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 1 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 februari 2007 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 14 juni 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 juni, 25 juni, 27 december 2007 en 6 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.H. Benard en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. F.W. Verweij. Partijen – de vrouw met bemiddeling van een tolk - hebben het woord gevoerd, de raadsman van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitaantekeningen.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 september 2006 een bedrag aan huishoudgeld aan de vrouw zal verstrekken van € 900,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen. De man heeft op 22 januari 2007 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank te Rotterdam. Op 21 februari 2007 heeft de man een (aanvullend) verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend, inhoudende dat in plaats van huishoudgeld, alimentatie wordt vastgesteld. Bij beschikking van 13 maart 2007 heeft de rechtbank te Rotterdam bepaald dat de man met ingang van 13 maart 2007 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 400,- per maand. Daarbij heeft de rechtbank overwogen, dat de (thans bestreden) beschikking met betrekking tot het huishoudgeld niet langer in stand kan blijven en dat de voorlopige voorziening in de plaats wordt gesteld van het bij de bestreden beschikking opgelegde huishoudgeld.
2. De man heeft in hoger beroep gesteld, dat, mocht de uitkomst van deze procedure zo zijn dat de vrouw ten onrechte huishoudgeld heeft ontvangen of dat er een te hoog bedrag is vastgesteld, hij dat niet zal terugeisen over de reeds betaalde maanden september 2006 tot 13 maart 2007.
De vrouw heeft de stelling van de man dat hij over deze periode aan de bestreden beschikking heeft voldaan niet bestreden.
3. Het hof overweegt als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof niet ingaan op de vraag of de bestreden beschikking voldeed aan de wettelijke maatstaven; de man heeft bij die beoordeling, gezien het door hem ingenomen standpunt, immers geen belang. Het hof stelt vast dat partijen verdeeld houdt het antwoord op de vraag of en in hoeverre door de beschikking van 13 maart 2007, houdende voorlopige voorzieningen, de bestreden beschikking haar rechtskracht heeft verloren. De vrouw stelt, dat de rechtbank in de beschikking van 13 maart 2007 niet kon en mocht overwegen, dat de bestreden beschikking haar werking verloor.
4. Het hof is van oordeel, dat aan de vrouw kan worden toegegeven, dat niet in alle gevallen geheel duidelijk uit de wet blijkt wanneer een beschikking houdende toewijzing van huishoudgeld tot een einde komt. De vrouw, althans haar raadsman, had evenwel moeten en kunnen begrijpen, dat deze beschikking niet zijn werking kan behouden, naast een beschikking ingevolge artikel 822 Rv, waarbij een voorlopige alimentatie is bepaald in het kader van een echtscheidingprocedure. Door in het kader van de echtscheiding een verzoek houdende voorlopige voorzieningen in te dienen streefde de man ernaar om zijn bijdrage, uitgaande van die nieuwe situatie, opnieuw te laten vaststellen. In zoverre kan de regeling van artikel 822 Rv als uitwerking worden gezien van art. 1:81 BW, waarbij artikel 822 Rv een regeling geeft betreffende het levensonderhoud specifiek gedurende de echtscheidingprocedure. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, dat de man gehouden is om naast de veroordeling op grond van de verzochte voorlopige voorziening, de bestreden beschikking te blijven nakomen, zodat het er voor gehouden moet worden dat de bestreden beschikking haar werking heeft verloren op het moment van in werking treden van de beschikking voorlopige voorzieningen.
5. De conclusie van het bovenstaande is, dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, dat de bestreden beschikking haar werking door de latere beschikking houdende voorlopige voorzieningen haar werking heeft verloren. Het appel is derhalve vergeefs, nu de man daarbij geen belang had. De man zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Mertens- de Jong, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2008 .