GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 augustus 2008
Zaaknummer : 200.009.831/01 en
200.009.833/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-4021
[appellant],
wonende te [woonplaats],
in beide zaken verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. drs. E.J. Kim-Meijer,
de Directie Justitieel Jeugdbeleid,
Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie,
belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van
2 mei 1990 tot uitvoering van onder andere het Verdrag inzake de burgerrechtelijke
aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980,
gevestigd te [X],
in beide zaken verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Centrale Autoriteit,
mede optredend namens:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Verschenen is:
de raad voor de kinderbescherming,
optredend in zijn in artikel 810, tweede lid, Rv omschreven hoedanigheid,
vestiging [X],
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 8 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 juni 2008.
De Centrale Autoriteit heeft op 29 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 31 juli 2008, 1 augustus 2008 en 13 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 augustus 2008 zijn beide zaken behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur. Namens de Centrale Autoriteit is verschenen: mr. A.M.E. Giuliano. Namens de raad is verschenen: de heer [E.]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - gelast dat de moeder [het kind] uiterlijk op 21 juli 2008 terugbrengt naar Engeland.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de Centrale Autoriteit op 22 juli 2008 van de Engelse Centrale Autoriteit bevestiging ontving dat de moeder en de minderjarige waren teruggekeerd naar [geboorteplaats], Verenigd Koninkrijk.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de last tot teruggeleiding van de minderjarige:
[het kind], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], Groot-Brittannië. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [het kind].
2. De moeder verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.009.833/01 te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor de duur van de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof ’s-Gravenhage wordt geschorst. In de zaak met zaaknummer 200.009.831/01 verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de Centrale Autoriteit en de vader alsnog ongegrond te verklaren en af te wijzen en te bepalen dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
3. De Centrale Autoriteit bestrijdt het beroep en stelt primair dat het gerechtshof niet bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep van de moeder. Subsidiair stelt de Centrale Autoriteit dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
DE BEVOEGDHEID VAN HET GERECHTSHOF
4. Voor de vraag of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt, is in het algemeen beslissend het tijdstip waarop in eerste aanleg zijn tussenkomst wordt ingeroepen. Wanneer, beoordeeld naar dat tijdstip, bevoegdheid bestaat, kan een latere wijziging van omstandigheden welke die bevoegdheid bepalen, in beginsel aan die bevoegdheid geen afbreuk meer doen. Nu het Nederlandse wettelijke stelsel voor de te toetsen beslissing voorziet in een appèlinstantie, is dit zogenaamde perpetuatio fori-beginsel ook in hoger beroep van kracht en de appèlrechter bevoegd.
5. Voor de stelling van de Centrale Autoriteit dat de bevoegdheid van de rechter in hoger beroep is komen te ontvallen op de enkele grond dat [het kind] ten tijde van het hoger beroep zich niet meer op het grondgebied van Nederland bevond, is geen aanknopingpunt te vinden in het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, van 25 oktober 1980 (Haags Kinderontvoeringsverdrag).
6. Voor een uitzondering op het perpetuatio fori-beginsel lijkt, op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad, (slechts) plaats in geval in de loop van het rechtsgeding, waarvan een kinderbeschermingsmaatregel ten gronde de inzet is, de gewone verblijfplaats van het kind naar een ander (Verdrags)land is verplaatst en het belang van de te beschermen minderjarige meebrengt dat de inmiddels competent geworden rechterlijke autoriteiten zo spoedig mogelijk een eindbeslissing kunnen nemen. Zo een geval doet zich in de onderhavige zaak niet voor. Aan de orde is een bevel tot teruggeleiding van [het kind] naar zijn gewone verblijfplaats, te weten Engeland, en geenszins een beslissing aangaande een kinderbeschermingsmaatregel ten aanzien van [het kind].
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
7. Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, zaak met zaaknummer 200.009.833/01, overweegt het hof als volgt. In de bestreden beschikking is overwogen dat de moeder [het kind] uiterlijk op 21 juli 2008 naar Engeland terug moest brengen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uit hetgeen hierna onder 8 wordt overwogen volgt dat de moeder bij haar verzoek geen belang heeft, zodat zij daarin niet-ontvankelijk is.
8. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de moeder, zaak met zaaknummer 200.009.831/01, overweegt het hof als volgt. Nu de Centrale Autoriteit heeft verklaard dat de moeder de bestreden beschikking is nagekomen en tussen partijen vaststaat dat [het kind] is teruggekeerd naar Engeland en thans niet meer in Nederland verblijft, heeft de moeder naar het oordeel van het hof geen belang meer bij haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Immers, zo er al grond zou zijn voor een zodanige beslissing, de door de moeder verzochte vernietiging van de bestreden beschikking (en de ongegrondverklaring en afwijzing van het inleidend verzoek van de Centrale Autoriteit en de vader), leidt(en) tot geen ander rechtsgevolg dan die welke met de teruggeleiding van [het kind] naar Engeland is ingetreden. De moeder dient dan ook te dien aanzien niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Bouritius en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2008.
Bij ontstentenis van de voorzitter alleen door de griffier ondertekend