ECLI:NL:GHSGR:2008:BF8818

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.941-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • van Nievelt
  • van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ontvankelijkheid in hoger beroep met betrekking tot maritaal beslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man heeft verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, stellende dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en dat de vrouw verzuimd heeft om de processtukken van de eerste aanleg aan het hof toe te sturen. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift op juiste wijze is ingediend door de procureur van de vrouw, mr. W.P. Den Hertog, en dat de processtukken conform het procesreglement zijn ingediend. Het hof oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking, waarin de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken.

De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om diverse maatregelen te treffen met betrekking tot de maritale beslagen en de inzage in bankrekeningen. De man heeft verweer gevoerd en verzoekt om veroordeling van de vrouw in de proceskosten. Het hof overweegt dat de rechtbank op juiste gronden de echtscheiding heeft uitgesproken en dat er geen gegronde vrees is dat de huwelijksgoederengemeenschap zonder het maritaal beslag benadeeld zal worden. Het hof wijst het verzoek van de man om de vrouw in de kosten van het geding te veroordelen af.

Uiteindelijk besluit het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de echtscheiding tussen partijen definitief is vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door de rechters Husson, van Nievelt en van Wijk, en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 oktober 2008
Zaaknummer : 105.012.941.01
Rekestnummer (oud) : 512-H-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-6517
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.G.H.M. Ganzeboom,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.A. Boshouwers.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 28 maart 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 december 2007.
De man heeft op 15 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 20 mei 2008 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 30 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 11 december 2007 alsmede de processtukken uit eerste aanleg.
Op 12 september 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten, die allen het woord hebben gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij de beschikking is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is het door de vrouw met verlof d.d. 4 juli 2007 van de president van de rechtbank ‘s-Gravenhage gelegde maritaal beslag onder de bancaire instellingen en verzekerings-maatschappijen zoals omschreven in het lichaam van het daaraan ten grondslag liggende verzoekschrift opgeheven. De rechtbank heeft voorts afgewezen de verzoeken van de man de vrouw te veroordelen mee te werken aan opheffing van het maritaal beslag in België onder verbeurte van een dwangsom en de vrouw te veroordelen om wegens het onrechtmatig leggen van maritaal beslag de schade te vergoeden. Ten aanzien van de verdeling is de zaak aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 4 april 2008 is ingeschreven in het huwelijksregister van de gemeente Boxtel, nadat de rechtbank op 1 april 2008 een verklaring van non-appel heeft afgegeven.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De man voert het verweer dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep en stelt daartoe het volgende. Uit het feit dat de verklaring van non-appel is verleend kan de man geen andere conclusie trekken dan dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Tevens stelt de man dat de vrouw verzuimd heeft om bij het beroepschrift de processtukken van het geding in eerste aanleg aan het hof toe te sturen.
Voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat het beroepschrift niet te laat zou zijn ingediend, acht de man de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep ten aanzien van het uitspreken van de echtscheiding, nu zowel de man als de vrouw in eerste aanleg de rechtbank heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, zodat de vrouw op haar verzoek ter zake in hoger beroep niet kan terugkomen.
Gelet op de opdracht die de rechtbank geeft om aanvullende stukken in het geding te brengen met een voorstel tot verdeling stelt de man dat er ten aanzien van de boedelverdeling nog geen eindbeschikking is genomen. De vrouw kan dan ook geen hoger beroep instellen, nu het een tussenbeschikking betreft en de rechtbank niet de mogelijkheid heeft geboden om hiertegen hoger beroep in te stellen. Ter zitting is namens de man gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift niet door een procureur is ingediend.
2. Het hof stelt voorop dat de procureur van de vrouw, mr. W.P. Den Hertog, het beroepschrift met begeleidend schrijven op 31 maart 2008 in vijfvoud heeft ingediend bij het hof nadat de advocaat van de vrouw het beroepschrift per fax op 28 maart 2008 naar het hof heeft toegestuurd. Nu de voornoemde brief van de procureur er naar het oordeel van het hof voldoende blijk van geeft dat het beroepschrift met instemming van de procureur is ingediend, beschouwt het hof het beroepschrift op juiste wijze ingediend en ziet het hof geen aanleiding overeenkomstig artikel 281 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het verzuim te herstellen.
Daaraan doet niet af dat op 1 april 2008 een verklaring van non-appel is afgegeven met betrekking tot de bij die beschikking uitgesproken echtscheiding.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt verder dat de processtukken uit eerste aanleg conform het procesreglement van het hof door de vrouw zijn ingediend.
Voorts overweegt het hof dat de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding heeft beslist bij de bestreden beschikking, in die zin dat het verzoek van de man dienaangaande is toegewezen. In zoverre is die beschikking een eindbeschikking, waartegen de vrouw binnen drie maanden hoger beroep kan instellen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw in de onderhavige procedure ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
3. In geschil zijn de tussen partijen uitgesproken echtscheiding en het maritaal beslag.
4. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:
- dat de gelegde maritale beslagen gehandhaafd blijven voor de duur van de echtscheidingsprocedure;
- dat de man bevolen wordt alle rekeningafschriften in het geding te brengen van alle bankrekeningen zowel in België, als in Nederland, als mogelijk elders en verder alsnog inzicht te verschaffen in de rekeningafschriften van Van Lanschot Bankiers vermoedelijk te Eindhoven, Delta Lloyd Bank en van Bank Insinger de Beaufort binnen drie weken na de beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat de man geheel of gedeeltelijk nalatig blijft aan voormeld bevel te voldoen, een ingegane dag voor een gehele gerekend;
- dat de echtscheidingsuitspraak te niet wordt gedaan;
- dat voor het overige verdere beslissingen worden aangehouden.
5. De man bestrijdt haar beroep, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten aan de zijde van de man, bestaande uit het griffierecht, de procureurskosten en de feitelijke advocaatkosten die hij terzake heeft dienen te maken en nog dient te maken.
6. Ter zitting heeft de vrouw verklaard zich neer te leggen bij de duurzame ontwrichting. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Tevens heeft de vrouw ter zitting haar meer subsidiaire verzoek met betrekking tot de in het geding te brengen rekeningafschriften ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
7. Ten aanzien van het primaire verzoek van de vrouw overweegt het hof als volgt. Hoewel de vrouw in haar vijfde grief stelt dat de rechtbank ten onrechte de gelegde maritale beslagen opheft, verenigt het hof zich in zoverre, mede gelet op de verklaring van de man ter zitting en de overgelegde stukken, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof benadrukt daarbij dat niet is komen vast te staan dat er gegronde vrees is dat de huwelijksgoederengemeenschap zonder het maritaal beslag zodanig benadeeld zal worden, dat het aandeel van de vrouw in die gemeenschap niet langer zal zijn gegarandeerd.
8. Nu partijen gewezen echtelieden zijn, ziet het hof geen reden, zoals door de man is verzocht, om de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof zal dat verzoek derhalve afwijzen.
9. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en van Wijk, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2008.