GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 oktober 2008
Zaaknummer : 105.012.527.01
Rekestnummer : 97-H-08
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-2980
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Delgado,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. de Haan.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 januari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 oktober 2007 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 10 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 6 juni en 1 september 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 september 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, die allen het woord hebben gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, met ingang van 19 oktober 2007 en maximaal voor de duur van zes maanden ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 246,- per maand, voor wat betreft de na 19 oktober 2007 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 6 december 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van gronden, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man voor haar levensonderhoud bij vooruitbetaling dient te voldoen een bedrag van € 1.800 netto per maand met ingang van
1 september 2006 tot 1 november 2006, een bedrag van € 1.250 netto per maand met ingang van 1 november 2006 tot de echtscheiding en een bedrag van € 900 netto per maand vanaf de echtscheiding, althans een bedrag dat het hof redelijk acht, met jaarlijkse indexering.
3. De vrouw stelt zich in haar beroepschrift op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw, gelet op haar leeftijd, geacht mag worden op korte termijn in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien door meer te gaan werken en mitsdien ten onrechte een partneralimentatieverplichting voor de duur van maximaal zes maanden heeft vastgesteld. Volgens de vrouw was de rechtbank bovendien niet bevoegd ambtshalve tot limitering van de alimentatieverplichting over te gaan. Daarnaast betoogt de vrouw dat de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht ten onrechte rekening heeft gehouden met de nieuwe baan en daarbij behorende lagere inkomsten van de man en ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat de huur van de man € 520,- per maand bedraagt. Verder stelt de vrouw zich op het standpunt dat de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van de vrouw ten onrechte het gemiddelde salaris van de vrouw heeft vastgesteld op € 12.840,- bruto per jaar. Volgens de vrouw had de rechtbank het basissalaris van de vrouw als uitgangspunt moeten nemen, nu het door haar verrichte overwerk slechts tijdelijk van aard was, en daarbij bovendien rekening had moeten houden met de door de vrouw aangevoerde lasten. Tot slot betoogt de vrouw dat de rechtbank heeft nagelaten een oordeel te geven over de door de vrouw aangevoerde onjuiste uitgangspunten van de rechter in de voorlopige voorzieningenprocedure. In die procedure is volgens de vrouw niet gekeken naar de welstand van partijen tijdens het huwelijk en de daadwerkelijke lasten van de vrouw. Volgens de vrouw was de rechtbank op grond van artikel 824, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd de eerdere beschikking te herzien en is het hof, nu sprake is van een schending van de beginselen van behoorlijke procesorde en het ten onrechte buiten toepassing laten van artikel 824, tweede lid, Rv, bevoegd hier alsnog over te oordelen.
4. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de vrouw in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen. In zijn verweerschrift stelt de man zich op het standpunt dat, nu de rechtbank bij de bestreden beschikking een nihilstelling van de alimentatie heeft opgelegd, geen sprake is van een limitering van de alimentatie als bedoeld in artikel 1:157, derde lid, van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW) en de vrouw slechts een verzoek tot wijziging of intrekking van de beschikking kan doen op grond van artikel 1:401, eerste of vierde lid BW. Voorts betwist de man de door de vrouw gestelde lasten. Hij voert daartoe aan dat de door de vrouw gestelde hypotheeklasten en de woonhuisverzekering van de voormalige echtelijke woning door hem worden voldaan. Verder staan de autoverzekering, trikeverzekering, bijbehorende belastingen, de FNV, de uitvaartverzekering, ziektekostenverzekering Menzis en de mobiele telefoon op zijn naam, is het internet bij Wanadoo opgezegd en wordt de hondenbelasting door de vrouw niet voldaan. Daarnaast betwist de man de behoeftigheid van de vrouw. Zij heeft immers via internet bevestigd full time werkzaam te zijn. Bovendien zijn er volop arbeidsmogelijkheden voor de vrouw, nu zij gezond is, thans ook werkt en de Nederlandse taal beheerst. Voorts stelt de man nog dat beroep tegen de beschikking van 14 november 2006 van de rechtbank Rotterdam niet mogelijk is, nu ingevolge artikel 824 Rv slechts cassatie in het belang der wet open staat. Tot slot stelt de man dat hij thans bij een kennis inwoont, die als hospita dient te worden aangemerkt en dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, waarbij onder meer de echtscheiding is uitgesproken, in afwijking van de vaste jurisprudentie de door de man te betalen alimentatie laten ingaan op de dag van de beschikking en derhalve vóór de datum van de inschrijving van de echtscheiding. Door aldus te beslissen heeft de rechtbank voor de periode tussen de bestreden beschikking en de inschrijving van de echtscheiding een beslissing genomen, die uitsluitend kan zijn gebaseerd op artikel 822 j° artikel 824, lid 2, Rv. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verplichting van de man die tot dat moment gold op grond van de eerder door de rechtbank gegeven voorlopige voorziening verlaagd, terwijl de vrouw aan de rechtbank een verzoek had gedaan om dat bedrag te verhogen. Aan dit verzoek heeft de rechtbank geen enkele overweging gewijd en in de bestreden beschikking is op dat verzoek kennelijk afwijzend beslist met de zinsnede “Wijst af het meer of anders gevorderde” (waar bedoeld zal zijn “verzochte”). Nu voorts uit het proces-verbaal in het geheel niet blijkt, dat wijziging van de voorlopige voorziening onderdeel heeft gevormd van het mondelinge debat tussen partijen en de rechtbank dus buiten de rechtsstrijd is getreden door - in afwijking van het verzoek tot verhoging het bedrag op grond van de artikel 822 j° artikel 824, lid 2, Rv - dit bedrag te verlagen, heeft de vrouw in hoger beroep terecht aangevoerd dat sprake is van zodanige omstandigheden dat het appelverbod van artikel 824 Rv in dit geval moet worden doorbroken.
7. Het door de vrouw in hoger beroep herhaalde verzoek om het bedrag op grond van artikel 824, lid 2, Rv te verhogen, is niet toewijsbaar. De rechtbank heeft in de beschikking van 14 november 2006 overwogen en beslist, dat de vrouw een eigen inkomen had van € 785,- netto per maand en dat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage zijdens de man. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de man een bijdrage kon voldoen van € 625,- per maand, mede aan de hand van de door de man opgestelde draagkrachtberekening. De vrouw heeft die draagkrachtberekening niet in het geding gebracht. Zij heeft wel gesteld dat de man geen woonkosten zou hebben, maar dit standpunt heeft zij in hoger beroep niet onderbouwd. De stukken die zij tot onderbouwing van dat standpunt in eerste aanleg heeft overgelegd, bevinden zich niet in het dossier, zodat het hof zich daarover geen oordeel kan vormen. Voorts heeft de vrouw ook overigens onvoldoende onderbouwd dat de rechter bij het geven van die beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens zou zijn uitgegaan.
8. Dit oordeel brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat de voorlopige voorziening, waarbij is bepaald dat de man met ingang van 14 november 2006 een bedrag van € 625,- per maand moet betalen voor het levensonderhoud van de vrouw, eindigt op de datum van de inschrijving van de echtscheiding, te weten 6 december 2007, en dat het verzoek van de vrouw tot wijziging van die beslissing wordt afgewezen.
De behoefte en behoeftigheid van de vrouw
9. Nu in rechtsoverweging 8 is bepaald dat de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie 6 december 2007 is, doet vervolgens de vraag zich voor of de vrouw behoefte heeft aan een hoger bedrag aan partneralimentatie en of zij na ommekomst van de door de rechtbank vastgestelde termijn van zes maanden van de door de man te betalen partneralimentatie, dat wil zeggen met ingang van 6 juni 2008, nog behoeftig is. Het hof zal daartoe allereerst de behoefte en vervolgens de behoeftigheid van de vrouw vaststellen.
Behoefte
10. De vrouw heeft een lijstje overgelegd waaruit blijkt dat zij voor haar vaste lasten € 1.246,- per maand behoeft. De man heeft deze behoefte als zodanig niet betwist, behalve voor zover het de door de vrouw opgevoerde woonlasten betreft. Ter terechtzitting is gebleken dat de man over de periode 6 december 2007, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, tot 31 oktober 2008, de datum van de verkoop van de echtelijke woning, de woonlasten van de echtelijke woning, alwaar de vrouw woonachtig is, voldoet. Mitsdien zal het hof hiermee bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw over die periode rekening houden. Het hof acht het redelijk de door de vrouw in het lijstje opgenomen woonlasten van ongeveer € 350,- van de door haar gestelde behoefte voor die periode af te trekken. Uit dit alles volgt dat de behoefte van de vrouw over de periode 6 december 2007 tot 31 oktober 2008 dient te worden vastgesteld op
€ 896,- netto per maand en over de periode vanaf 31 oktober 2008 op € 1.246,- netto per maand.
Behoeftigheid
11. Uit de stukken is af te leiden dat de vrouw tot 16 februari 2008 in dienst was van [bedrijf] en tijdens haar dienstverband een inkomen had van ongeveer € 789,- netto per maand. Gelet hierop en gelet op hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen, stelt het hof de behoeftigheid van de vrouw over de periode 6 december 2007 tot 16 februari 2008 vast op € 107,- netto per maand.
Voorts is uit de stukken gebleken dat met ingang van 16 februari 2008 genoemd dienstverband van de vrouw is geëindigd en dat de vrouw met ingang van die datum een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet heeft ontvangen tot 17 mei 2008. De vrouw had in deze periode een inkomen van ongeveer € 701,- netto per maand. Gelet hierop en gelet op hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen, stelt het hof de behoeftigheid van de vrouw over de periode 16 februari tot 17 mei 2008 vast op € 195,- netto per maand.
Daarnaast is gebleken dat de vrouw van 17 mei tot 2 september 2008 een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand heeft ontvangen van € 850,- netto per maand. De behoeftigheid van de vrouw is in die periode gelijk aan de behoefte van € 896,- netto per maand, zoals is vastgesteld in rechtsoverweging 10.
Tot slot is uit de stukken gebleken dat de vrouw met ingang van 2 september 2008 een leer-/stageovereenkomst is aangegaan, waarmee zij een inkomen verdient van ongeveer € 1.143,- netto per maand. Gelet hierop en gelet op hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen, is de vrouw over de periode 2 september tot 31 oktober 2008 niet behoeftig en stelt het hof de behoeftigheid van de vrouw over de periode vanaf 31 oktober 2008 vast op € 100,- netto per maand.
12. Dat de man draagkracht heeft partneralimentatie te betalen, is door de man niet betwist en staat derhalve naar het oordeel van het hof als niet bestreden vast. Het hof stelt dan ook de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie als volgt vast:
- voor de periode 6 december 2007 tot 16 februari 2008 op het bruto-equivalent van € 107,-, derhalve € 143,- per maand;
- voor de periode 16 februari tot 17 mei 2008 op het bruto-equivalent van € 195,-, derhalve
€ 261,- per maand;
- voor de periode 17 mei tot 2 september 2008 op het bruto-equivalent van € 896,-, derhalve op € 1.197,- per maand;
- voor de periode 2 september tot 31 oktober 2008 op nihil;
- voor de periode vanaf 31 oktober 2008 op het bruto-equivalent van € 100,-, derhalve op
€ 134,- per maand.
13. Het hof is van oordeel dat de grief van de vrouw, dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door zonder enig daaraan voorafgaand debat de duur van de alimentatie te limiteren, slaagt nu noch uit de gewisselde stukken noch uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat limitering door de man aan de orde is gesteld. Aldus heeft de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 1:157, lid 3 BW, op grond waarvan limitering uitsluitend op verzoek van één van partijen aan de orde kan komen. Gezien de duur van het huwelijk geldt van rechtswege een termijn van twaalf jaren en het hof acht geen gronden aanwezig - en deze zijn door de man ook niet aangevoerd - om tot limitering van de duur over te gaan.
14. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 6 december 2007 tot 19 april 2008 op € 143,- per maand, met ingang van 19 april tot 17 mei 2008 op € 261,- per maand, met ingang van 17 mei tot 2 september 2008 op € 1.197,- per maand, met ingang van 2 september tot 31 oktober 2008 op nihil en met ingang van 31 oktober 2008 op € 134,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en van Dijk bijgestaan door mr. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2008.