ECLI:NL:GHSGR:2008:BG1773

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.427/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Bouritius
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie; bewijslast en behoefte van de alimentatiegerechtigde

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De vrouw heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Middelburg, waarin haar verzoek om een maandelijkse bijdrage van € 2.054,32 door de man werd afgewezen. De vrouw stelt dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat de man haar alimentatie moet betalen. De man betwist de behoefte van de vrouw en stelt dat zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om werk te vinden. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2008 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft aanvullende stukken ingediend en heeft betoogd dat de bewijslast niet op haar rust, maar op de man. Het hof overweegt dat de bewijslast voor de behoefte aan alimentatie op de alimentatiegerechtigde rust. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij behoefte heeft aan de gevraagde bijdrage, en het hof oordeelt dat zij verwijtbaar onjuiste keuzes heeft gemaakt in haar sollicitaties. De vrouw heeft een juridische opleiding, maar heeft na haar studie voornamelijk administratieve functies bekleed. Het hof concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en wijst het verzoek om alimentatie af. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd en de man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 oktober 2008
Zaaknummer : 105.012.427/01
Rekestnummer : 1863-M-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-455
[appellant],
wonende te [woonplaats en land],
verzoekster tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. de Falco,
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerder tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A.A. Maat.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 31 december 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 3 oktober 2007.
De man heeft op 15 februari 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 5 maart 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 22 januari 2008, 14 april 2008 en 20 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 27 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw M.L. De Keijzer-Ferreira Libeiro, tolk in de [naam taal], die ter terechtzitting de eed heeft afgelegd. Voorts is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is afgewezen het verzoek van de vrouw de beschikking van dit hof van 27 april 2005 te wijzigen in dier voege dat de man met ingang van 27 april 2007 een maandelijkse bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw levert ad € 2.054,32 per maand, althans zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 17 mei 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de behoefte van de vrouw aan een uitkering tot levensonderhoud van de man.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, indien en voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van het hof te ’s-Gravenhage van 27 april 2005 te wijzigen in dier voege dat de man met ingang van 27 april 2007 een maandelijkse bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw levert van € 2.054,32, althans zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het beroep van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dit althans als ongegrond af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling van gronden van de beslissing van de rechtbank.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. De vrouw stelt primair dat de rechtbank een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij de rechtbank ervan uit is gegaan dat de vrouw voor een wijziging van de beschikking van het hof aannemelijk had moeten maken dat zij voldoende pogingen heeft ondernomen om passend werk te vinden. Volgens de vrouw ligt het niet op haar weg te bewijzen dat zij voldoende pogingen heeft ondernomen om werk te vinden, maar dient de man het tegenovergestelde aan te tonen. Zulk bewijs heeft de man echter niet geleverd, aldus de vrouw.
6. De man stelt dat de door de vrouw vermelde jurisprudentie inmiddels is achterhaald. Volgens hem blijkt ook uit de beschikking van dit hof van 27 april 2005, die naar de mening van de man inmiddels onherroepelijk is geworden, dat de vrouw overtuigend door middel van schriftelijke bewijsstukken had dienen aan te tonen dat financiële zelfstandigheid voor haar, alle inspanningen ten spijt, niet haalbaar is. Volgens de man is de vrouw er niet in geslaagd aan te tonen dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud van de man.
7. Het hof leest de grief van de vrouw aldus dat de vrouw van mening is dat op haar niet de bewijslast rust om aan te tonen dat zij zich voldoende inspanningen heeft getroost om werk te vinden, maar dat de man het tegenovergestelde dient te bewijzen. Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de vrouw om alimentatie is gebaseerd op de stelling dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dus behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Bij een dergelijk verzoek rust de bewijslast van de gestelde behoefte op de alimentatiegerechtigde. Nu de man de behoefte van de vrouw betwist, rust in beginsel op haar de last om haar behoefte aan te tonen.
8. Het hof is van oordeel dat op basis van de door de vrouw gemelde jurisprudentie in het onderhavige geval niet kan worden geconcludeerd dat op de man de bewijslast rust dat zij onvoldoende pogingen heeft ondernomen om door arbeid in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
9. Het hof overweegt daartoe dat de rechtspraak die de vrouw inroept van toepassing is op zaken waarin een beslissing aan de orde is die praktisch een einde maakt aan het recht op levensonderhoud van de vrouw. Het hof is van oordeel dat zijn beschikking van 27 april 2005 in dit verband weliswaar moet worden aangemerkt als een uitspraak die praktisch een einde maakt aan het recht op levensonderhoud van de vrouw, maar dat in de onderhavige zaak slechts aan de orde is of de omstandigheden inmiddels aanleiding geven om het recht op levensonderhoud te laten herleven. Immers, uit het inleidende verzoek van de vrouw volgt dat zij verzoekt om de vaststelling van een alimentatie met ingang van 27 april 2007. In de aangehaalde rechtspraak ziet het hof derhalve geen aanleiding om voor gevallen als deze dezelfde maatstaf aan te leggen. Er is naar het oordeel van het hof geen reden om een andere maatstaf aan te leggen dan de maatstaf die geldt voor een verzoek tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud.
10. Subsidiair stelt de vrouw dat zij zich voldoende inspanningen heeft getroost om werk te vinden en dat zij dit heeft aangetoond met de overgelegde bescheiden, gecombineerd met een drietal aanbiedingen van bewijs.
11. De man stelt onder meer dat de vrouw te weinig en onvoldoende serieus heeft gesolliciteerd. Ook heeft zij volgens de man gemanipuleerd met sollicitatiebrieven om de indruk te vestigen dat zij op zoek was naar werk. In werkelijkheid werkt de vrouw voornamelijk in de winkel van haar vader in [land], hetgeen door getuigen wordt bevestigd, aldus de man. De vrouw weerspreekt deze stelling van de man. De man is voorts van mening dat de zorg voor de bijna meerderjarige schoolgaande dochter van de vrouw haar niet belet werk te aanvaarden. Ten slotte wijst de man er nog op dat de vrouw haar aangeboden vervangend werk in zijn onderneming heeft geweigerd, dat zij zich op de verkeerde bedrijfstakken richt, en dat zij - gelet op haar ervaring, goede opleiding en leeftijd - ook in [land] werk zou moeten kunnen vinden.
12. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw op 23-jarige leeftijd een juridische opleiding heeft afgerond en is afgestudeerd. Daarna is zij gaan werken bij een verzekeringsmaatschappij en vervolgens in de onderneming van de man. De vrouw beschikt dus over een arbeidsverleden.
13. In 2004 is de vrouw gescheiden en in 2005 heeft dit hof overwogen dat de vrouw moet worden geacht over twee jaar in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Het hof is derhalve van oordeel dat het op de weg van de vrouw lag om, teneinde zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien, haar juridische opleiding te actualiseren en zich zodoende voor te bereiden op een passende baan met een passende beloning. Immers, zij beoogde destijds met haar studie om als juriste werkzaam te zijn, maar is na haar studie uitsluitend in administratieve functies werkzaam geweest.
14. De vrouw is thans 43 jaar oud en zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij vanwege ziekte van haar vader in zijn zaak werkt, hoewel zij daar geen loon verdient. Gezien de juridische opleiding van de vrouw is het hof met de man van oordeel dat de vrouw onjuiste keuzes heeft gemaakt met haar sollicitaties, hetgeen verwijtbaar is. Dat de vrouw zonder loon in de zaak van haar vader werkt, is een eigen keuze van de vrouw die voor haar rekening komt. Het verzoek van de vrouw om de vaststelling van een alimentatie dient derhalve te worden afgewezen, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van de vrouw is gezien dit oordeel van het hof niet meer relevant.
15. Gelet op het vorenstaande behoeft de draagkracht van de man geen bespreking.
16. In het onderhavige geval heeft de man geen belang meer bij behandeling van zijn incidenteel appel, omdat hij daarin verzoekt om bekrachtiging van de van de bestreden beschikking. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn incidenteel appel.
17. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel appel;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Bouritius en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2008.