ECLI:NL:GHSGR:2008:BG5007

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.724
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Husson
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in zijn verzoekschrift van 23 mei 2007 aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat de vrouw geen behoefte meer zou hebben aan een bijdrage van hem en geen pogingen onderneemt om haar inkomenspositie te verbeteren. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft hiertegen ingebracht dat de man ten onrechte stelt dat zij niet in staat is om een volledige dienstbetrekking te verwerven en dat het enkel verstrijken van tijd geen wijziging van omstandigheden oplevert.

Het hof heeft vastgesteld dat de man ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoekschrift in eerste aanleg. Het hof oordeelt dat de door de man aangevoerde omstandigheden, waaronder het gebrek aan inspanningen van de vrouw om haar inkomen te verbeteren, wel degelijk kunnen worden aangemerkt als relevante wijziging van omstandigheden. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 490,- per maand, met terugwerkende kracht tot 23 juli 2007.

De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat zij niet in staat is haar uren uit te breiden en dat haar inkomen lager is dan eerder vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij momenteel niet in staat is om haar werkzaamheden verder uit te breiden en dat zij zich voldoende heeft ingespannen om een gepaste dienstbetrekking te vinden. De man is gehouden om de alimentatie te betalen, en het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 oktober 2008
Zaaknummer : 105.012.724.01
Rekestnummer : 295-M-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-714
[de man]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J. Brugge.
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 19 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 21 november 2007.
De vrouw heeft op 16 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 7 april 2008 het proces-verbaal uit eerste aanleg ingekomen.
Op 27 augustus 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door mr. Schuttkowski. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 21 november 2007. Bij die beschikking is het verzoek van de man tot wijziging van de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP
1. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie alsnog toe te wijzen.
2. De vrouw betoogt primair dat het beroep van de man dient te worden afgewezen en dat de beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. De vrouw voert hiertoe aan dat de door de man aangevoerde omstandigheden geen gewijzigde omstandigheden zijn in de zin van artikel 1:401 BW. Het enkel verstrijken van een termijn van 2,5 jaar kan naar de mening van de vrouw niet worden aangemerkt als een wijziging van omstandigheden.
3. De grief van de man richt zich tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn verzoek in eerste aanleg. De man heeft wijziging van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) verzocht op grond van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. De man heeft aan het verzoek tot wijziging ten grondslag gelegd dat de vrouw geen enkele poging doet om tot een verbetering van haar inkomenspositie te komen. Het feit dat de vrouw nalaat inspanningen te verrichten kan na verloop van tijd worden aangemerkt als een relevante wijziging van omstandigheden, aldus de man. Het hof stelt vast dat de man aan zijn verzoek omstandigheden ten grondslag heeft gelegd op grond waarvan hij in zijn verzoek kan worden ontvangen. De vraag of de door de man gestelde (feitelijke) omstandigheden zijn aan te merken als rechtens relevante wijziging die kunnen leiden tot een wijziging van de alimentatie is immers een vraag van inhoudelijke aard. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de man ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoekschrift in eerste aanleg en het hof zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
4. Het hof stelt voorop dat, nu de man in zijn verzoek strekkende tot nihilstelling van de partneralimentatie kan worden ontvangen, tevens het voorwaardelijke verzoek van de vrouw strekkende tot verhoging van de partneralimentatie aan de orde dient te komen. In eerste aanleg heeft de vrouw een voorwaardelijk zelfstandig verzoek gedaan. Van de vrouw behoeft dan ook niet te worden verlangd dat zij thans incidenteel appel instelt. In geschil tussen partijen is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie). Het hof zal daartoe de behoefte en de draagkracht opnieuw beoordelen.
5. De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem aangevoerde omstandigheden, die volgens hem nopen tot wijziging van de alimentatie, reeds aan de orde zijn geweest in de procedure die heeft geleid tot de bij beschikking van 27 oktober 2004 vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en derhalve thans geen wijziging van omstandigheden vormen.
6. De man stelt zich op het standpunt dat hetgeen hij in zijn verzoekschrift van 23 mei 2007 heeft aangevoerd wel degelijk een wijziging van omstandigheden betreft. De vrouw heeft – in tegenstelling tot voorheen – geen behoefte meer aan een bijdrage van de man. Het gaat immers om het feit dat de vrouw geen enkele poging doet om tot een verbetering van haar inkomenspositie te komen. De vrouw laat na om haar uren zodanig uit te breiden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en onderneemt ook geen enkele poging om haar positie op de arbeidsmarkt te versterken. De man betwist dat de vrouw niet in staat zou zijn om een volledige dienstbetrekking te verwerven.
De man erkent weliswaar dat de vrouw 5 tot 6 jaar geleden last heeft gehad van een slijmbeursontsteking, doch betwist dat dit thans nog aan de orde is.
7. De vrouw bestrijdt zijn beroep en vraagt het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie af te wijzen en de bestreden beschikking te wijzigen in die zin dat de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op € 490,- per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal oordelen en met ingang van de dag van indiening van dit verzoek bij de rechtbank, zijnde 23 juli 2007, althans met ingang van een dag zoals het hof in goede justitie zal oordelen.
8. Ter terechtzitting heeft de vrouw aangevoerd dat de door de man aangevoerde omstandigheden reeds in de bestreden beschikking zijn overwogen en dat aldus geen sprake kan zijn van een wijziging van omstandigheden die is ingetreden na het wijzen van de bestreden beschikking. De vrouw betoogt evenwel in haar verweerschrift dat indien het hof de bijdrageplicht van de man met terugwerkende kracht zou verlagen dit tot gevolg zou hebben dat de vrouw gehouden zal zijn tot terugbetaling van hetgeen zij tot dat moment teveel heeft ontvangen. De vrouw beroept zich dan ook uitdrukkelijk op het consumptieve karakter van de bijdrage en verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw hetgeen zij reeds heeft ontvangen niet hoeft terug te betalen. Voorts stelt de vrouw in haar verweerschrift dat haar behoefte – in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen – € 490,- per maand bedraagt. Haar behoefte is hoger dan het in 2004 door de rechtbank vastgestelde bedrag, nu haar inkomen in de praktijk lager blijkt te zijn dan het inkomen waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. De vrouw meent dan ook dat aan haar zijde wel sprake is van een wijziging van omstandigheden.
9. Tot slot heeft de vrouw gesteld dat zij thans niet in staat is haar uren verder uit te breiden. Zij heeft een contract voor onbepaalde tijd voor 12 tot 32 uur per week en werkt gemiddeld minimaal 24 uur per week. Haar inkomen bedraagt € 1.081,- bruto per maand. Een nieuwe dienstbetrekking zou er toe leiden dat zij een contract krijgt voor bepaalde tijd, terwijl zij nu een vaste baan heeft en een vast maandelijks inkomen. Voorts belet haar slijmbeursontsteking haar om naast haar huidige dienstbetrekking nog een tweede dienstbetrekking te aanvaarden.
10. Het hof overweegt als volgt. Nu de man de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde behoefteberekening niet heeft weersproken staat naar het oordeel van het hof vast dat de vrouw naast haar huidige inkomen, volgens haar eigen stellingen € 1.081,- bruto per maand, nog behoefte heeft aan een aanvullende uitkering van € 490,- per maand. De vraag is of de vrouw zich in redelijkheid voldoende inkomsten kan verwerven om in die behoefte te voorzien. In beginsel is de man gehouden een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw te verstrekken gedurende een termijn van 12 jaar vanaf het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Van de vrouw mag evenwel worden verwacht dat zij alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat zij een gepaste dienstbetrekking vindt waaruit zij eigen inkomsten ontvangt en waarmee zij, zo niet geheel dan toch wel grotendeels, in eigen levensonderhoud kan voorzien.
11. Het hof is van oordeel dat de vrouw genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans niet in staat is om haar werkzaamheden verder uit te breiden, noch bij [B], noch elders en dat zij zich gedurende de afgelopen periode voldoende heeft ingespannen om een gepaste dienstbetrekking te vinden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vrouw thans niet een hogere verdiencapaciteit kan worden toegerekend. Daar staat tegenover dat van de vrouw redelijkerwijs te verlangen is dat zij activiteiten met betrekking tot het vinden van een fulltime vaste dienstbetrekking zal blijven ontplooien teneinde op termijn, bijvoorbeeld binnen één à twee jaar, wel volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
12. Gesteld noch gebleken is dat de man over onvoldoende draagkracht beschikt om de door de vrouw verzochte alimentatie te kunnen voldoen.
13. Uit het bovenstaande volgt dat de beschikking van 27 oktober 2004 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven en moet worden gewijzigd. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man alsnog af;
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 27 oktober 2004 van de rechtbank te Middelburg – de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, met ingang van 23 juli 2007 op € 490,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson, Bos, bijgestaan door
mr. van Drunick als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2008.