Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 oktober 2008
Zaaknummer : 105.012.846.01
Rekestnummer : 417-R-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-3072
[de man],
voorheen wonende te [woonplaats A] thans wonende te [woonplaats B],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
voorheen procureur thans advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
voorheen procureur thans advocaat mr. M.A. Ossentjuk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 12 maart 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 18 december 2007.
De moeder heeft op 8 mei 2008 een verweerschrift en op 23 juli 2008 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 22 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Bij brief van 17 september 2008 heeft de hierna te noemen minderjarige [X] schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
Op 27 augustus 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 27 maart 2007 van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader om – met wijziging van de beschikking van 27 maart 2007 – met ingang van 1 april 2007, alsmede over de periode van 2 juli 2006 tot
1 januari 2007 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige te bepalen op nihil, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [X], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige. Zij verblijft bij de moeder.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen, alsmede de vader te veroordelen in de kosten van de gehele procedure, derhalve in eerste aanleg alsmede in appel en met inbegrip van de nakosten. Tot slot verzoekt zij de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Wijziging van omstandigheden periode 2 juli 2006 tot 1 januari 2007
4. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank, ten aanzien van de periode 2 juli 2006 tot 1 januari 2007, ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vader voert hiertoe aan dat hij er ten tijde van de vaststelling van de alimentatie van uit was gegaan dat hij een vast inkomen zou genereren, waarbij hij niet heeft kunnen voorzien dat zijn dienstverband per 1 april 2007 zou eindigen. Volgens de vader is er derhalve sprake van een relevante wijziging van omstandigheden, die tot herbeoordeling van de alimentatie nopen.
5. De moeder verzet zich daartegen.
6. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft wijziging van de kinderalimentatie verzocht omdat de kinderalimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Uit de stellingen van de vader begrijpt het hof dat hij heeft bedoeld te stellen dat de rechtbank bij haar beschikking is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 4 BW als gevolg waarvan die kinderalimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de vader immers aangevoerd dat hij ervan uitgegaan was dat hij een vast inkomen zou generen en dat hij – in genoemde periode – niet heeft kunnen voorzien dat zijn dienstverband met ingang van 1 april 2007 zou eindigen.
7. Aan de orde is derhalve de vraag of de rechtbank bij de bestreden beschikking is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens zodat die kinderalimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De vader heeft zijn stellingen evenwel op geen enkele wijze onderbouwd en derhalve niet is gebleken dat de rechtbank van onjuiste gegevens is uitgegaan. De rechtbank heeft reeds met de omstandigheden welke de vader aan zijn beroep ten grondslag legt rekening gehouden zodat zich naar het oordeel van het hof geen wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 BW voordoet. Het beroep van de vader zal derhalve in zoverre worden afgewezen.
Bijdrage over de periode vanaf 1 april 2007
8. In zijn eerste grief voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat hij niet in staat is om een inkomen te verwerven waarmee hij de vastgestelde kinderbijdrage kan voldoen. Ook heeft de rechtbank volgens de vader ten onrechte overwogen dat het volstrekt ongeloofwaardig is dat hij geen enkel inkomen heeft en onderhouden wordt door zijn huidige partner. De vader betoogt dat de rechtbank de feiten en omstandigheden zoals door hem aangevoerd, onjuist heeft gewogen en dat hij geen verdiencapaciteit heeft. Daarnaast stelt hij dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn inkomstenvermindering waardoor hij nu is belast met een alimentatieplicht die zijn feitelijke draagkracht te boven gaat. Volgens de vader dient op grond van de jurisprudentie met zijn inkomstenvermindering rekening te worden gehouden, zeker nu deze vermindering niet aan hem is te wijten. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vader verklaard niet te beschikken over inkomensgegevens van de vader noch over jaarstukken van de onderneming van de vader. De vader heeft gesteld per augustus 2008 een bijstanduitkering te hebben aangevraagd.
9. De moeder stelt dat inmiddels is komen vast te staan dat de vader omtrent zijn inkomen in eerste aanleg niet de waarheid heeft gesproken. Uit het door haar overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 2 mei 2008 blijkt volgens de moeder dat de vader sinds 22 maart 2007 vennoot is in de vennootschap onder firma “[V]” te [vestigingsplaats]. Dit verklaart volgens de moeder het ontslag van de vader bij zijn vorige werkgever.
De moeder is van mening dat, nu de vader niet de waarheid heeft verteld, hij in de proceskosten veroordeeld dient te worden, evenals in de nakosten.
Voor wat betreft de woonplaats van de vader betoogt de moeder dat uit onderzoek van de gemeente [L] is gebleken dat de vader met zijn partner te [adres] bekend waren als bewoners van een chalet op een recreatiepark en dat door de verhuurder van de woning van de vader te [L] is geconstateerd dat de woning van de vader te [L] wordt onderverhuurd.
10. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft aan zijn hoger beroep verschillende (financiële) omstandigheden ten grondslag gelegd doch heeft zijn stellingen niet met verificatoire bescheiden onderbouwd. De vader heeft geen gegevens overgelegd met betrekking tot (de inkomsten uit) zijn onderneming, noch ter zake de door hem gestelde investeringen in de onderneming. Voorts overweegt het hof dat de vader niet gegriefd heeft tegen de door de rechtbank aangenomen verdiencapaciteit van de vader. De door de vader aangevoerde vage financiële omstandigheden en onvolledige en niet terstond begrijpelijk financiële stukken kunnen naar het oordeel van het hof dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
Proceskosten
11. Naar het oordeel van het hof heeft de vader de procedure in hoger beroep nodeloos ingesteld. De vader heeft enerzijds nagelaten voldoende feiten of omstandigheden aan te voeren die een afwijking van hetgeen bij beschikking van 27 maart 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage met betrekking tot de kinderalimentatie is beslist. Anderzijds heeft de man nagelaten om de financiële omstandigheden die hij heeft aangevoerd met verificatoire bescheiden te onderbouwen. Het hof acht het daarom redelijk en billijk de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep; voor de gevraagde proceskostenveroordeling in eerste aanleg is onvoldoende grond.
12. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de nakosten overweegt het hof dat dit verzoek bij gebrek aan belang zal worden afgewezen nu uit de wet voort vloeit dat ingeval van niet-nakoming van zijn verplichtingen de executiekosten voor rekening van de vader komen.
Uitvoerbaar bij voorraad
13. Nu het verzoek van de vader strekkende tot nihilstelling in eerste aanleg is afgewezen ziet het hof geen aanleiding de beschikking in eerste aanleg uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
14. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de vader in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde moeder tot op heden begroot op:
- € 1.788,- salaris advocaat;
- € 254,- griffierecht;
in totaal € 2.042,- te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Bos, bijgestaan door mr. van Drunick als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2008.