ECLI:NL:GHSGR:2008:BG5520

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001758-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen
  • J.W. Klein Wolterink
  • M. Moussault
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele handelingen met verstandelijk beperkte persoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De verdachte was beschuldigd van het seksueel binnendringen van een slachtoffer op 19 november 2006. De centrale vraag was of de verdachte wist dat het slachtoffer, een vrouw met een verstandelijke beperking, niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de verstandelijke beperking van het slachtoffer, maar oordeelt dat niet bewezen is dat hij wist dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen. Het hof heeft daarbij verschillende feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het feit dat het slachtoffer eerder contacten had gehad met mannen en dat er geen bezwaren waren geuit door de zorginstelling waar zij verbleef. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het hof niet kon vaststellen dat hij handelde met de wetenschap dat het slachtoffer niet in staat was om haar wil te bepalen. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, nu de verdachte van het tenlastegelegde is vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer 22-001758-08
Parketnummers 12-706670-07 en 12-708929-05 (TUL)
Datum uitspraak 28 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 26 maart 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 november 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de aan de verdachte bij vonnis d.d. 27 juni 2006 van de politierechter in de rechtbank te Middelburg (onder parketnummer 12-708929-05) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd. De advocaat-generaal heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de verdachte door zijn handelen ten aanzien van het slachtoffer op 19 november 2006, hetgeen door hem nader is omschreven in zijn overgelegde schriftelijke requisitoiraantekeningen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer niet of onvolkomen in staat was omtrent de seksuele handelingen haar wil te bepalen, die wil kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen die handelingen. Voorts is door de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het slachtoffer niet heeft ingestemd met de seksuele handelingen, zodat in het onderhavige geval geen sprake van een strafuitsluitingsgrond is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een – onvoorwaardelijke – gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Standpunt van de verdachte en de verdediging
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep verklaard dat hij –kort gezegd - op 19 november 2006 seks met [slachtoffer] heeft gehad, door zijn penis in haar vagina te brengen. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] dit zelf wilde.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte niet wist en ook niet kon weten, ook niet in voorwaardelijke zin, dat [slachtoffer] leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Oordeel van het hof
Als vaststaand moet worden aangenomen dat de verdachte op 19 november 2006 seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] zoals tenlastegelegd; de verdachte heeft dit ook niet ontkend.
De centrale vraag in deze zaak is of bewezen is dat de verdachte heeft gehandeld in de wetenschap dat bij deze [slachtoffer] sprake was van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De verdachte, die heeft verklaard wel op de hoogte te zijn van verstandelijke beperkingen bij [slachtoffer]1, betwist dit onderdeel van de tenlastelegging.
In deze zaak is de aangifte ingediend door mevrouw [naam orthopedagoge], orthopedagoge bij de Stichting [naam stichting], waar [slachtoffer] verblijft en wordt begeleid. [Naam orthopedagoge] heeft over [slachtoffer] onder meer de volgende inlichtingen verschaft:
“[slachtoffer] is een meisje met een verstandelijke beperking. Uit testen blijkt dat [slachtoffer] een IQ heeft van 52. Zij heeft het lichaam van een volwassen vrouw, maar de geestesgesteldheid en de belevingswereld van een meisje van ongeveer drie jaar. Ze is veel met mannen bezig. [slachtoffer] is absoluut een meisje wat moeilijk nee kan zeggen. Ze voelt zich heel erg snel thuis bij iemand en knuffelt al heel snel met iemand.”2
“[slachtoffer] heeft een aangeboren verstandelijke beperking. Het is nog net een licht verstandelijke beperking, maar zit op de grens met een matig verstandelijke beperking.
Dit heeft effect op haar emotionele ontwikkeling, op haar zelfinzicht, op de communicatieve mogelijkheden, sociale omgang, deelname aan het arbeidsproces en de omgang met haar diabetes.”
“Ze ziet zichzelf als een volwassen vrouw en is van daaruit erg uit op het hebben van een vaste vriend. Dus alle aandacht die ze van mannen krijgt, wordt als positief ervaren.”
“Ze weet natuurlijk wel wat seks inhoudt en dat dit bij een relatie hoort, maar daar is ze verder zelf niet mee bezig.
Als die man dan seksuele handelingen stelt, zal ze dat niet tegenhouden want hij is toch haar vriend en zo hoort het dus ook. Maar van een bewuste wil en keuze is hierbij geen sprake.”3
De inhoud van deze aangifte (met aanvulling) kan een bijdrage leveren tot het bewijs tegen de verdachte, doch is daarvoor op zich niet doorslaggevend. In dit verband zijn ook de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- Uit het door de Stichting [naam stichting] ter beschikking gestelde persoonlijk dossier van [slachtoffer] blijkt onder meer het volgende: [slachtoffer] heeft tot 2001 thuis gewoond; zij heeft tot mei 2005 een opleiding gevolgd; in het kader van die opleiding heeft ze stages gevolgd bij twee winkels; die stages verliepen goed en in één geval werd een vast dienstverband overwogen.4
- In genoemd dossier wordt [slachtoffer] beschreven als een leuke jonge vrouw, die het belangrijk vindt om er leuk uit te zien en indruk te maken op jongens.5
- Uit verklaringen van een zorgmedewerkster van [naam stichting] en aangeefster kan worden opgemaakt dat [slachtoffer], voordat ze met de verdachte omging, meerdere contacten met jongens of mannen heeft gehad en waarschijnlijk met hen ook seks had6; voor de verdachte was dit een bekend feit.7
- Niet gebleken is dat die contacten door medewerkers van [naam stichting] als onwenselijk of ontoelaatbaar zijn aangemerkt en eerder tot het doen van aangifte hebben geleid.
- Voorafgaand aan 19 november 2006 hadden [slachtoffer] en de verdachte – die beiden werkzaam waren bij de sociale werkplaats [bedrijfsnaam sociale werkplaats] - al enige tijd openlijk contact met elkaar; [slachtoffer] heeft over haar verkering met de verdachte gesproken8, zij heeft de verdachte wel eens ontvangen op haar kamer bij [naam stichting] en zij is meermalen met de verdachte meegegaan in zijn auto.9 Niet gebleken is dat hierover ooit vanwege [naam stichting] bezwaren zijn geuit tegenover de verdachte of [slachtoffer].
- Op 19 november 2006 heeft de verdachte [slachtoffer] – die een tas met kleding bij zich had en aan (een) medewerker(s) van [naam stichting] mededeelde dat ze bij [roepnaam verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) ging wonen - met zijn auto opgehaald om haar mee te nemen naar zijn woning. Later die dag is zij nog teruggeweest bij [naam stichting] om haar insuline op te halen, waarna ze weer samen met de verdachte naar diens woning is vertrokken10; ook toen zijn er kennelijk geen bezwaren geuit.
Het hof is van oordeel, dat gelet op de hierboven opgesomde omstandigheden niet bewezen kan worden geacht dat de verdachte heeft geweten, ook niet in voorwaardelijke zin, van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van [slachtoffer] dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Het hof laat daarbij in het midden of er van een zodanige stoornis als bovenbedoeld bij [slachtoffer] al sprake is geweest. De op 19 november 2006 verrichte seksuele handelingen met [slachtoffer] leveren dan ook niet het misdrijf op zoals tenlastegelegd. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Middelburg van 27 juni 2006 (onder parketnummer
12-708929-05) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep (naar het hof begrijpt) gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Nu de verdachte echter van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, zal de vordering worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Middelburg van 27 juni 2006 onder parketnummer 12-708929-05 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen, mr. J.W. Klein Wolterink en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2008.
Mr. Moussault is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Zie het proces-verbaal van verhoor van de politie Zeeland, rechercheteam 1, district Walcheren, d.d. 7 maart 2007,
nr. PL1900/06-117127, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, p. 69-70.
2 Zie het proces-verbaal van aangifte van de politie Zeeland, rechercheteam 1, district Walcheren, d.d. 6 februari 2007, nr. PL1900/06-117127, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, p. 18 in het dossier.
3 Zie de bijlage behorende bij het aanvullend proces-verbaal van de politie Zeeland, rechercheteam 1, district Walcheren, d.d. 20 februari 2008, nr. PL1900/07-902202A, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
4 Als bijlage gevoegd bij het in noot 2 genoemde proces-verbaal,
p. 27 in het dossier.
5 Pagina 20 in het dossier.
6 Zie het proces-verbaal van verhoor van de politie Zeeland, rechercheteam 1, district Walcheren, d.d. 20 november 2006,
nr. PL1900/06-117127, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, p. 61 in het dossier, het in noot 2 genoemde proces-verbaal (p. 18 in het dossier) en het in noot 3 genoemde aanvullend proces-verbaal met bijlage.
7 De verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 november 2008 verklaard.
8 Zie het proces-verbaal van verhoor van de politie Zeeland, rechercheteam 1, district Walcheren, d.d. 20 november 2006,
nr. PL1900/06-117127, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, p. 62 in het dossier.
9 De verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 november 2008 verklaard.
10 Zie het proces-verbaal van bevindingen van de politie Zeeland, team Veere, d.d. 26 november 2006, nr. PL1943/06-117127, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, p. 17 in het dossier en het in noot 8 genoemde proces-verbaal, pagina 61 in het dossier.