GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 november 2008
Zaaknummer : 105.012.630.01
Rekestnummer : 200-R-08
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-2952
[de vrouw],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.A. Vermeij,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. Keijzerwaard.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 4 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 november 2007 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 28 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 februari 2008, 23 september 2008 en 6 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Ten behoeve van de vrouw is als tolk in de [buitenlandse] taal verschenen: de heer Ali Dahmani, die als zodanig ter terechtzitting de eed heeft afgelegd. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Vermeij onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 8 november 2006 van de rechtbank Rotterdam en naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 8 november 2006 is de vrouw, die verzocht de tussen partijen op 7 februari 2005 door de rechtbank Rotterdam gegeven beschikking te herroepen en het geding te heropenen, bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de man - zoals de vrouw had gesteld - in de echtscheidingsprocedure tussen partijen bedrog heeft gepleegd.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
De beschikking van 7 februari 2005 van de rechtbank Rotterdam, waarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken, is op 1 maart 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag of de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2005 berust op door de man in het geding gepleegd bedrog.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de beschikking van 7 februari 2005 van de rechtbank Rotterdam te herroepen en het betreffende geding te heropenen, opdat verder geprocedeerd kan worden.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten zowel in eerste aanleg als in tweede aanleg.
4. De vrouw is van mening dat voldoende aannemelijk is geworden dat de man bedrog heeft gepleegd in de echtscheidingsprocedure tussen partijen en dat de echtscheidingsbeschikking van 7 februari 2005 van de rechtbank Rotterdam om die reden moet worden herroepen.
5. De man is van mening dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vrouw er niet in is geslaagd te bewijzen dat hij bedrog heeft gepleegd in de echtscheidingsprocedure tussen partijen.
6. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat de man bedrog heeft gepleegd in de echtscheidingsprocedure, omdat hij de rechtbank tot de overtuiging heeft gebracht dat er sprake was van een gemeenschappelijke wens tot echtscheiding en dat de in het echtscheidingsconvenant opgenomen regelingen ook door de vrouw zijn gewild, terwijl de vrouw de echtscheiding in het geheel niet heeft gewild, niet betrokken is geweest bij de voorbereiding ervan en niet bewust handtekeningen heeft gezet onder stukken die verband houden met de procedure en de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
7. De rechtbank heeft de vrouw in eerste aanleg het bewijs van feiten en omstandigheden opgedragen, waaruit kan worden afgeleid dat de man in de echtscheidingsprocedure tussen partijen bedrog heeft gepleegd. Het hof stelt vast dat het hoger beroep zich niet richt tegen de tussenbeschikking van 8 november 2008, zodat deze bewijsopdracht inclusief het probandum tussen partijen gezag van gewijsde heeft.
8. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet in haar bewijslevering is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van het hof veronderstelt “bedrog” in het onderhavige geval dat de man het verzoekschrift als gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank heeft ingediend, in de wetenschap dat de vrouw de inhoud daarvan alsmede van de daarbij overgelegde stukken (waaronder het echtscheidingsconvenant) niet kende, althans niet heeft begrepen.
9. Het hof is van oordeel dat uit geen van de verklaringen van de vrouw blijkt dat de man zich er in de echtscheidingsprocedure van bewust was dat zij de inhoud van de door hem overgelegde stukken niet kende, althans niet heeft begrepen. De omstandigheden dat de vrouw, zoals zij heeft verklaard, de stukken heeft getekend zonder dat zij kennis droeg van de inhoud daarvan en dat zij niet op het kantoor van mr. [*] is verschenen, leveren op zichzelf geen bedrog aan de zijde van de man op.
10. Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat het bedrog is gelegen in de omstandigheid dat de man destijds mr. [*] heeft omgekocht en samen met hem onder één hoedje heeft gespeeld, is het hof van oordeel dat zij van die stelling het bewijs niet heeft geleverd en deze stelling evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Nu de vrouw in hoger beroep geen specifiek en concreet bewijs van haar stelling dienaangaande heeft aangeboden, gaat het hof daaraan voorbij.
11. Hoewel het hof niet uitsluit dat de vrouw zich destijds niet bewust is geweest van de aard en reikwijdte van het echtscheidingsconvenant, in het bijzonder waar dit de alimentatie ten behoeve van haar betreft, levert dit - bij gebreke van bewijs van bedrog of enig ander aan de man toe te rekenen toedoen - geen grond op voor herroeping als bedoeld in artikel 390 juncto 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
12. Het vorenstaande brengt met zich dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
13. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
14. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man verzoekt, de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal dit verzoek dan ook afwijzen.
15. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en van der Burght, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2008.