ECLI:NL:GHSGR:2008:BG6386

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.641.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Pannekoek-Dubois
  • Mink
  • Van Walderveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en bewijsaanbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Middelburg, waarin zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie is afgewezen. De man heeft op 5 februari 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 november 2007. De vrouw heeft op 22 april 2008 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2008 is alleen de advocaat van de vrouw verschenen, terwijl de man en zijn advocaat niet ter zitting zijn verschenen. De man heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat de vrouw meer inkomsten uit haar escortonderneming heeft genoten dan de rechtbank heeft vastgesteld, maar het hof heeft dit bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de inkomsten van de vrouw uit haar escortbureau zijn vastgesteld op € 2.500,- bruto per jaar. De man heeft niet aangetoond dat de vrouw meer heeft verdiend dan dit bedrag. Het hof heeft ook overwogen dat de vrouw's inkomsten niet meer bedragen dan de voor haar geldende bijstandsnorm, en dat haar WAO-uitkering is verlaagd door de neveninkomsten. De man heeft verder betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vrouw volledig arbeidsongeschikt is, maar het hof heeft deze stelling verworpen op basis van de door de vrouw overgelegde documenten van het UWV.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het bewijsaanbod van de man is als onvoldoende gespecificeerd afgewezen. De beslissing is genomen op 3 september 2008 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 september 2008
Zaaknummer : 105.012.641.01
Rekestnummer : 211-M-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-733
[de man],
wonende te [woonplaats] gemeente [*],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.R.E. Nobus,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] gemeente [*],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.A.C. Klein Hesselink.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 7 november 2007.
De vrouw heeft op 22 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 19 maart 2008 en 26 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 18 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen, waarbij de advocaat van de vrouw, mr. H.A.C. Klein Hesselink, het hof heeft bericht dat de vrouw niet ter zitting zal verschijnen.
Op 11 juli 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen is: de advocaat van de vrouw, mr. H.A.C. Klein Hesselink. Noch de man, noch zijn advocaat zijn verschenen. Mr. Klein Hesselink heeft het woord gevoerd. De griffier van het hof heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen met de procureur van de man. De telefoniste van het kantoor van de procureur van de man heeft de griffier, desgevraagd, medegedeeld dat de brief van het hof om ter terechtzitting te verschijnen van 4 juni 2008, door de procureur van de man is ontvangen op 6 juni 2008 en diezelfde dag nog is gefaxt naar de advocaat van de man, mr. R.R.E. Nobus. Het hof stelt derhalve vast dat de oproep aan mr. Nobus op juiste wijze is geschied.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de man strekkende tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, primair, de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang 7 april 2004 op nihil te stellen, subsidiair, de bijdrage te verlagen met het bedrag aan inkomsten uit de door de vrouw gevoerde escortonderneming zoals deze in hoger beroep zullen blijken, althans met € 2.500,-, althans met een zodanig bedrag als het hof juist acht, althans te bepalen dat de door de man te betalen eigen bijdrage wordt gematigd, althans in duur wordt beperkt eveneens tot een bedrag, althans tijdstip dat het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inkomsten uit het door de vrouw geëxploiteerde escortbureau in rechte zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.500,- op jaarbasis. Volgens de man blijkt uit het proces-verbaal van de enkelvoudige belastingkamer dat de inspecteur en de vrouw overeenstemming hebben bereikt over dit bedrag. De man stelt dat de inkomsten van de vrouw aanzienlijk hoger waren en biedt bewijs aan van zijn stelling door middel van het horen van getuigen.
5. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in rechte vaststaat dat het inkomen van de vrouw uit een escortbureau € 2.500,- bruto bedroeg.
6. Het hof is van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat de vrouw destijds met haar escortbureau meer heeft verdiend dan € 2.500,- bruto op jaarbasis. Het bedrag van € 2.500,- is het resultaat van een door de vrouw met de belastingdienst gesloten compromis, nadat de belastingdienst ter zake de neveninkomsten van de vrouw een onderzoek had uitgevoerd. Ook het UWV heeft een onderzoek verricht en, zoals de vrouw onbetwist heeft gesteld, het betreffende inkomen verrekend met haar uitkering. Als onbetwist staat voorts vast dat noch de belastingdienst noch het UWV zich op het standpunt stellen dat de vrouw na december 2004 nog een escortbureau zou hebben geëxploiteerd. Dit betekent dat een bewijslevering zich beperkt tot de periode van het tweede half jaar van 2004. In aanmerking nemend de hiervoor genoemde onderzoeken zal het hof het bewijsaanbod van de man, meer in het bijzonder door middel van het horen van getuigen, als te weinig gespecificeerd passeren. De man heeft in eerste aanleg geen bewijsaanbod gedaan. In hoger beroep vermeldt hij van (slechts) één getuige wat deze mogelijk zou kunnen verklaren, maar onduidelijk is of dit de in het geding zijnde periode betreft. Voor zover de man bewijs van zijn stelling had willen leveren, door middel van overleggen van schriftelijke bescheiden, is het hof van oordeel dat hij dat reeds in een eerder stadium van de procedure had dienen te doen.
7. Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inkomsten van de vrouw zo laag zijn dat ze er niet toe kunnen leiden dat haar inkomen de geldende bijstandsnorm overstijgt. Immers, de vrouw geniet een WAO-uitkering, met de bijdrage van de man aangevuld tot de hoogte van de bijstandsnorm. De neveninkomsten van de vrouw leiden derhalve tot een hoger inkomen dan de bijstandnorm en dienen, ook indien die slechts € 2.500,- bedragen, in mindering te strekken op de door de man te betalen bijdrage.
8. De vrouw stelt dat haar inkomsten hebben geleid tot een verlaging van haar WAO-uitkering en tot een verlaging van haar huursubsidie. Haar inkomen heeft derhalve niet meer bedragen dan de bijstandsnorm.
9. Het hof acht het aannemelijk dat het inkomen van de vrouw van € 2.500,- bruto op jaarbasis heeft geleid tot een verlaging van haar WAO-uitkering, aldus dat haar totale inkomsten niet meer hebben bedragen dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Het hof gaat derhalve voorbij aan de stelling van de man.
10. Daarnaast stelt de man dat de rechtbank ten onrechte, naar aanleiding van het feit dat de vrouw een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80-100% geniet en de verklaring van de psychiater, concludeert dat het niet aannemelijk is dat de vrouw binnen afzienbare tijd in staat zal zijn inkomsten uit arbeid te verwerven. De man acht de rechtbank niet geschikt zich op basis van deze beperkte gegevens en zonder enig nader onderzoek zich uit te laten over de mogelijkheden van de vrouw zich inkomsten uit arbeid te verwerven. De man is van mening dat de vrouw nog immer in staat is inkomsten uit arbeid te verwerven, te meer nu zij in de huwelijkse periode, terwijl zij een WAO-uitkering van 80-100% genoot, tevens inkomsten uit arbeid heeft genoten, meer speciaal inkomsten als thuiswerkster voor een callcenter.
11. De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat zij thans volledig arbeidsongeschikt is en dat niet aannemelijk is dat zij binnen afzienbare tijd wel inkomsten uit arbeid zou kunnen verdienen. Zij merkt daarbij op dat het UWV haar arbeidsongeschiktheidsklasse niet heeft gewijzigd.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde brief van het UWV van 23 mei 2008 volgt dat zij een WAO-uitkering ontvangt die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voorts volgt daaruit dat beoordeeld is of de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkering van de vrouw dienen te worden gewijzigd. Gelet op de resultaten van de beoordeling zijn de arbeidsongeschiktheid en de WAO-uitkering van de vrouw ongewijzigd vastgesteld. Het hof acht het dan ook niet aannemelijk dat zij binnen afzienbare tijd in staat zal zijn, een substantieel, inkomen uit arbeid te verwerven.
13. Tot slot stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen verbindt aan het feit dat de vrouw zich heeft ingelaten met de escortbranche en de daaruit genoten inkomsten heeft verzwegen aan de man.
14. De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat haar gedrag niet van dien aard is dat een intrekking of matiging van de alimentatie, zoals is bedoeld in artikel 1:399 BW, aan de orde is.
15. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden.
16. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
17. Het hof passeert het bewijsaanbod van de man, voor zover hij dat nog in het algemeen heeft gedaan, als onvoldoende gespecificeerd en/ of niet ter zake dienend.
18. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Mink en Van Walderveen, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2008.