ECLI:NL:GHSGR:2008:BG6764

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.432/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stille
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige in gesloten accommodatie

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een gesloten accommodatie. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft op 10 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam. De kinderrechter had op 7 juli 2008 Jeugdzorg een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te plaatsen van 24 juni 2008 tot 24 september 2008. [minderjarige] is op 17 juli 2008 in hoger beroep gekomen van deze beschikking, waarbij hij verzocht om vernietiging van de beschikking en afwijzing van het verzoek van Jeugdzorg.

Het hof heeft vastgesteld dat aan alle formele vereisten van artikel 29b van de Wet op de Jeugdzorg is voldaan. Jeugdzorg had op 11 juni 2008 een verzoek ingediend ter effectuering van een indicatiebesluit, en de stukken bevatten een verklaring van een gedragsdeskundige. Het hof oordeelt dat [minderjarige] opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling ernstig belemmeren. Hij vertoont ernstige gedragsproblematiek, onttrekt zich aan school en accepteert geen gezag van volwassenen. Het hof concludeert dat de belangen van [minderjarige] niet gewaarborgd kunnen worden indien hij weer thuis zou wonen, vooral gezien de onderliggende problematiek en het gedrag van zijn vader.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie nog steeds aanwezig zijn. De vader van [minderjarige] heeft zich aangesloten bij de grieven van [minderjarige], maar het hof oordeelt dat de argumenten van Jeugdzorg overtuigend zijn. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van [minderjarige] en de noodzaak van bescherming tegen de risico's die hij loopt in zijn thuissituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 september 2008
Zaaknummer : 200.011.432.01
Rekestnrs. rechtbank : J2 RK 08-786 en 08-802
[appellant],
wonende te [[woonplaats]] doch thans verblijvende in de R.I.J. De Doggershoek,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige],
advocaat mr. R.F. Nelisse,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A. den Hollander,
2. [belanghebbende 2],
wonende [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[minderjarige] is op 17 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 7 juli 2008.
Jeugdzorg heeft op 21 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 19 augustus 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 27 augustus 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [minderjarige], bijgestaan door zijn advocaat en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw M.J.J. van de Kamp en de gezinsvoogd, mevrouw N. Etienne. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, Jeugdzorg een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 24 juni 2008 tot 24 september 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [minderjarige], geboren [in 1993] te Dordrecht, in een gesloten accommodatie voor de periode van 24 juni 2008 tot 24 september 2008.
2. [minderjarige] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van [minderjarige] en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [minderjarige] af te wijzen.
4. [minderjarige] stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte een machtiging voor plaatsing in een gesloten accommodatie heeft verleend nu Jeugdzorg in haar verzoekschrift van 11 juni 2008 niet heeft verklaard dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz). In zijn tweede grief stelt [minderjarige] dat Jeugdzorg niet een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 Wjz bij haar inleidende verzoekschrift heeft overgelegd. [minderjarige] klaagt in zijn derde grief dat de rechtbank, op grond van een verklaring van een medewerker van Jeugdzorg, er ten onrechte vanuit is gegaan dat [minderjarige] zich recentelijk tweemaal aan de hulpverlening heeft onttrokken. Sinds de rechtbank Jeugdzorg op 7 maart 2008 een machtiging heeft verleend om [minderjarige] in een residentiële instelling te plaatsen, heeft Jeugdzorg in het geheel niet getracht uitvoering te geven aan die machtiging. De overweging van de rechtbank dat [minderjarige] niet heeft meegewerkt aan plaatsing in een residentiële instelling en dat er een gerede kans bestaat dat hij zich opnieuw aan hulpverlening zal ontrekken is gebaseerd op een misverstand en derhalve niet adequaat en ondeugdelijk gemotiveerd. In zijn vierde grief klaagt [minderjarige] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het persoonlijkheidsonderzoek ook had kunnen plaatsvinden wanneer [minderjarige] nog thuis had gewoond. Tijdens de mondelinge behandeling van 7 maart 2008 heeft Jeugdzorg verklaard dat [minderjarige] niet thuis hoort in een gesloten accommodatie maar dat dit wel de mogelijkheid biedt om een persoonlijkheidsonderzoek af te nemen. [minderjarige] stelt dat de rechtbank de machtiging oneigenlijk heeft verleend nu de machtiging alleen is verleend om een persoonlijkheidsonderzoek uit te voeren. In zijn vijfde grief klaagt [minderjarige] dat de rechtbank de machtiging ten onrechte heeft verleend voor de duur van drie maanden. Nu het persoonlijkheidsonderzoek (dat slechts één dag heeft geduurd) reeds op 4 juli 2008 is afgerond, zijn er geen gronden meer voor een plaatsing in een gesloten accommodatie. De plaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie is in strijd met zijn belang. [minderjarige] heeft verklaard dat hij van zijn fouten heeft geleerd en dat hij niet in zijn oude patroon zal vervallen als hij weer thuis mag wonen. Indien een plaats in een residentiële instelling zou vrijkomen, zou [minderjarige] meewerken aan een dergelijke plaatsing. Tot slot merkt [minderjarige] op dat Jeugdzorg fouten heeft gemaakt in haar rapportage.
5. De vader sluit zich aan bij de grieven van [minderjarige]. [minderjarige] behoort te worden geplaatst in een residentiële instelling zoals is beslist in de beschikking van 7 maart 2008. In deze beschikking is tevens een verzoek tot plaatsing in een gesloten accommodatie expliciet afgewezen. [minderjarige] heeft tweemaal niet meegewerkt aan een plaatsing in een residentiële instelling. Deze twee incidenten hebben plaatsgevonden in december 2007 en januari 2008. [minderjarige] heeft zich sindsdien niet meer onttrokken aan de hulpverlening. Het afnemen van een persoonlijkheidsonderzoek is geen criterium voor plaatsing in een gesloten accommodatie in de zin van artikel 29b Wjz. Voorts stelt de vader dat nu het persoonlijkheidsonderzoek is afgerond er geen reden is om [minderjarige] nog langer in een gesloten accommodatie te houden. De vader maakt zich zorgen over het feit dat [minderjarige] opgesloten zit tussen delinquenten.
6. Jeugdzorg stelt dat [minderjarige] niet in een gesloten accommodatie is geplaatst om een persoonlijkheidsonderzoek af te nemen, maar omdat de gronden van artikel 29b lid 3 Wjz aanwezig zijn. [minderjarige] is een minderbegaafde jongen die zorgelijk gedrag vertoont. [minderjarige] heeft problemen om zijn emoties te kanaliseren en uit deze door opstandig gedrag en agressie. Hij accepteert geen gezag van volwassenen, staat niet open voor hulpverlening en is makkelijk beïnvloedbaar. De thuissituatie van [minderjarige] is zorgelijk. Hij is in het verleden vaak weggelopen van huis. De vader heeft geen controle over het gedrag van [minderjarige]. [minderjarige] heeft thans geen contact met zijn moeder. Jeugdzorg heeft tweemaal een crisisplek in een residentiële instelling voor [minderjarige] gevonden. Hij heeft echter beide keren niet meegewerkt aan een plaatsing. [minderjarige] was destijds voor zowel Jeugdzorg, zijn vader als de politie onvindbaar. Jeugdzorg beaamt dat dit in december 2007 en januari 2008 is geweest. Een crisisplek is daarna niet meer realiseerbaar gebleken. Na deze twee incidenten heeft Jeugdzorg met [minderjarige], zijn vader en de schoolleiding een aantal afspraken gemaakt. Indien [minderjarige] zich aan de gemaakte afspraken zou houden, zou hij thuis mogen blijven. [minderjarige] heeft zich echter niet aan de afspraken gehouden. Zo heeft hij geen enkele dag op school volgemaakt, weigerde hij zijn strafwerk te maken en is hij veelvuldig van school weggestuurd. In mei 2008 heeft [minderjarige] zijn vader mishandeld met een honkbalknuppel. [minderjarige] gaat buiten school met jongens om die ouder zijn dan hij en die bij de politie bekend staan als jongens uit het drugscircuit. [minderjarige] heeft aan een medewerker van de Doggershoek verklaard dat hij dealt. Jeugdzorg stelt dat [minderjarige] tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen en dat voorkomen moet worden dat hij weer thuis komt te wonen. Het persoonlijkheidsonderzoek is inmiddels afgerond maar de rapportage is nog niet voltooid nu de vader van [minderjarige] en [minderjarige] zelf nog niet de gelegenheid hebben gehad om op het onderzoek te reageren. Jeugdzorg heeft de rapportage derhalve nog niet kunnen inzien. Jeugdzorg stelt dat het resultaat van het persoonlijkheidsonderzoek moet worden afgewacht voordat een verdere beslissing kan worden genomen over de hulpverlening voor [minderjarige]. Jeugdzorg verklaart dat [minderjarige] op een wachtlijst staat om geplaatst te worden in de residentiële instelling ‘Groot Emaus’. De wachttijd hiervoor bedraagt één tot anderhalf jaar.
7. Het hof is van oordeel dat aan alle formele vereisten van artikel 29b Wjz is voldaan. Bij de stukken bevindt zich overeenkomstig artikel 29b lid 4 Wjz een besluit in de zin van artikel 6 lid 1 Wjz, te weten het indicatiebesluit van 23 mei 2008. Jeugdzorg heeft op 11 juni 2008 een verzoek ingediend ter effectuering van dit indicatiebesluit en in dat verzoek verklaard dat zich een geval voordoet in de zin van artikel 29b lid 3 Wjz. Uit de stukken blijkt voorts dat bij het verzoek van Jeugdzorg zich een verklaring van een gedragsdeskundige bevindt, afgegeven op 6 juni 2006. Het hof acht de stelling van [minderjarige] dat bij het indienen van het inleidende verzoek destijds zich geen indicatiebesluit bevond niet aannemelijk nu het indicatiebesluit onderdeel uitmaakt van de stukken in eerste aanleg en [minderjarige] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd.
Voorts is het hof van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [minderjarige] opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. [minderjarige] vertoont ernstige gedragsproblematiek, onttrekt zich vaak aan school en accepteert geen gezag van volwassenen. Het hof is van oordeel dat de belangen van [minderjarige] thans niet voldoende kunnen worden gewaarborgd indien [minderjarige] weer thuis zou wonen. Het hof overweegt hierbij dat de vader de problematiek van [minderjarige] onderschat en niet in staat is inhoud te geven aan zijn gezag op een wijze die [minderjarige] aanspreekt. Toen [minderjarige] nog thuis woonde heeft [minderjarige] zich op een dusdanige manier gedragen dat de situatie niet meer houdbaar was. Hij is zijn eigen gang gegaan en, al dan niet onder invloed van derden, in een situatie terecht gekomen waarin zijn zedelijke en geestelijke belangen en zijn gezondheid ernstig werden bedreigd. Op grond van het verleden en op basis van de stukken waarover het hof thans beschikt, is het hof niet gebleken dat [minderjarige] zich niet opnieuw zal onttrekken aan de hulpverlening en het gezag indien hij weer thuis zou wonen. Nu de gronden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie in de zin van artikel 29b Wjz naar het oordeel van het hof thans nog aanwezig zijn, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stille en Van Leuven, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2008.