ECLI:NL:GHSGR:2008:BG7028
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van Leuven
- M. Mos-Verstraten
- J. van Montfoort
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 oktober 2008, staat de teruggeleiding van de minderjarige [de minderjarige] centraal. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de teruggeleiding van haar kind naar Canada, waar de vader woont. De rechtbank te 's-Gravenhage had op 23 april 2008 een beschikking gegeven die de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] naar Canada beval. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beschikking, maar het hof oordeelde dat er geen belang meer was bij het hoger beroep, nu de teruggeleiding inmiddels had plaatsgevonden. Het hof stelde vast dat [de minderjarige] op of omstreeks 29 april 2008 aan de vader was afgegeven en dat zij op 30 april 2008 met hem naar Canada was teruggekeerd.
Het hof overwoog dat de moeder geen belang meer had bij haar hoger beroep, omdat de teruggeleiding van [de minderjarige] naar Canada reeds had plaatsgevonden. De moeder had verzocht om aanhouding van het hoger beroep voor het stellen van prejudiciële vragen over het Haags Kinderontvoeringsverdrag, maar het hof oordeelde dat dit verzoek niet meer relevant was. De Centrale Autoriteit, die als verweerster optrad, stelde dat het hof niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen, maar het hof verwierp deze stelling. Uiteindelijk verklaarde het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, omdat er geen rechtsgevolgen meer aan de verzoeken van de moeder verbonden konden worden.
De uitspraak benadrukt het belang van de teruggeleiding van kinderen in internationale ontvoeringszaken en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van de betrokken partijen. Het hof concludeerde dat de moeder in eerste aanleg haar standpunt had kunnen bepleiten en dat zij in hoger beroep de gelegenheid had gekregen om haar standpunten opnieuw kenbaar te maken, waardoor er geen schending van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens was.