GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 december 2008
Zaaknummer : 105.012.934.01
Rekestnummer : 1505-M-08
Rekestnr. rechtbank : 460-07
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Köller,
[de man],
wonende te [woonplaats], [land],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.T.J.Schieman,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 maart 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 30 januari 2008.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 22 juli, 20 augustus en 31 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De man heeft op 24 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Op 14 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man. Partijen hebben het woord gevoerd, de man en de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om:
- het convenant tussen partijen van 8 december 1994 alsmede de beschikking van de rechtbank van 2 augustus 1995 te wijzigen en te bepalen dat de limitering van de partnerbijdrage tot tien jaar vervalt waardoor een alimentatieduur als volgens de wet geldt en hierbij de met ingang van 22 augustus 2005 door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage vast te stellen op een bedrag van € 775,- per maand;
- het convenant tussen partijen van 8 december 1994 alsmede de beschikking van de rechtbank van 2 augustus 1995 te wijzigen en te bepalen dat met ingang van
2 augustus 1995 eigen inkomsten van de vrouw niet op de partnerbijdrage in mindering worden gebracht;
- te bepalen dat de alimentatieduur als volgens de wet wordt verlengd met vijf jaar en hierbij de door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage vast te stellen op het hiervoor verzochte bedrag (als dan geldend na indexering als volgens de wet), waarna de mogelijkheid tot verdere verlenging blijft bestaan.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de termijn van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vrouw, als geformuleerd in het verzoekschrift van 29 maart 2007, alsnog toe te wijzen, alsmede deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering of aanvulling van feitelijke of rechtsgronden.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Partijen hebben op 8 december 1994 een echtscheidingsconvenant gesloten, welke aan de echtscheidingsbeschikking van 2 augustus 1995 is gehecht. Deze echtscheidingsbeschikking is op 22 augustus 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij de echtscheidingsbeschikking is, voor zover thans van belang, de man veroordeeld om ten titel van haar levensonderhoud aan de vrouw te betalen ƒ 1.700,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, zulks gedurende een periode van tien jaren, ingaande op de dag waarop deze beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het echtscheidingsconvenant luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
Artikel A.1: “De vrouw is alimentatie behoeftig en in verband daarmee zal de man vanaf de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoen een alimentatie van ƒ 1.700,-, te indexeren volgende wet.”
Artikel A.2: “Partijen komen een alimentatieduur overeen van maximaal 10 jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Na ommekomst van voornoemde termijn van tien jaar eindigt de verplichting voor de man tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, behoudens indien en voor zover de vrouw aantoont alles in het werk te hebben gesteld om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dit (geheel of gedeeltelijk) niet is gelukt. In dat geval behoudt de vrouw de mogelijkheid met betrekking tot de bijdrage in haar levensonderhoud een verlengingsverzoek bij de rechtbank in te dienen.”
De verplichting van de man een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, eindigt op grond van het convenant na een periode van tien jaar, derhalve op 21 augustus 2005.
6. Ingevolge artikel 1:401, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), voor zover thans van belang, kan de termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van het derde lid van artikel 157 BW of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158 BW, op verzoek van een van de gewezen echtgenoten worden gewijzigd in geval van zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. Op een verzoek tot verlenging is het vijfde lid, tweede en derde zin, van artikel 157 BW van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het vijfde lid, tweede zin, van artikel 1:157 BW dient het verzoek daartoe te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de verplichting tot het betalen van levensonderhoud zijn verstreken.
Het verzoek tot verlenging van de termijn had door de vrouw binnen drie maanden na ommekomst van de overeengekomen termijn van tien jaren moeten worden ingediend, derhalve voor 22 november 2005. Nu de vrouw eerst op 29 maart 2007 een dergelijk verzoek heeft ingediend, is dit te laat. Mitsdien heeft de rechtbank de vrouw terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
7. Het betoog van de vrouw dat sprake is van een na de beschikking tot echtscheiding tot stand gekomen nieuwe alimentatieovereenkomst tussen haar en de man, als bedoeld in artikel 1:158 BW, slaagt naar het oordeel van het hof niet. Het hof is van oordeel dat uit een e-mail van de man van 24 augustus 2005 in reactie op een verzoek van de vrouw niet blijkt dat partijen een nieuwe alimentatieovereenkomst hebben gesloten. De man heeft in zijn e-mail benadrukt dat het om een vrijwillige bijdrage ging en dat een belangrijke reden voor deze bijdrage het verblijf van de [zoon] bij de vrouw was. Van enige wilsovereenstemming is dan ook geen sprake. Mitsdien zijn partijen naar het oordeel van het hof geen nieuwe alimentatieovereenkomst aangegaan.
8. Het betoog van de vrouw dat de man niet in zijn belangen is geschaad door de late indiening van het verzoekschrift van de vrouw, slaagt naar het oordeel van het hof evenmin. De man mocht er naar het oordeel van het hof van uit gaan dat de verplichting tot betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zou eindigen na een termijn van tien jaar en hij behoefde er na ommekomst van deze termijn geen rekening mee te houden dat de vrouw alsnog een verzoek om verlenging zou indienen. Dat de man na ommekomst van de termijn van tien jaar aan de vrouw een uitkering is blijven verstrekken, maakt dit oordeel – gelet op hetgeen onder 7 is overwogen – niet anders.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Mos-Verstraten en Mulder, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2008.