ECLI:NL:GHSGR:2008:BH0953

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.320.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Labohm
  • Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving echtscheidingsbeschikking door ambtenaar van de burgerlijke stand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om een echtscheidingsbeschikking in te schrijven. De ambtenaar had geweigerd de beschikking van 12 december 2005 in te schrijven, omdat de termijn voor inschrijving was overschreden. De man, die in hoger beroep was gekomen, had eerder een verzoek ingediend om de ambtenaar te dwingen de beschikking in te schrijven. De rechtbank had de ambtenaar in de proceskosten veroordeeld, maar de man was in zijn verzoek afgewezen.

De ambtenaar stelde dat de termijn voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een fatale termijn is en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beschikking pas in kracht van gewijsde was gegaan na het verstrijken van de cassatietermijn. Het hof oordeelde dat de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde was gegaan op 13 maart 2006, en dat de man te laat had verzocht om inschrijving. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat de ambtenaar de inschrijving terecht had geweigerd.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke termijnen voor inschrijving van echtscheidingsbeschikkingen en de rechtszekerheid die daarmee is gediend. Het hof vernietigde de kostenveroordeling van de rechtbank en veroordeelde de man in de kosten van beide instanties, aangezien hij op alle punten in het ongelijk was gesteld. De beslissing werd uitgesproken door de rechters M. Mink, A. Labohm en Burgers-Thomassen, met mr. Wijtzes als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 december 2008
Zaaknummer : 105.012.320.01
Rekestnummer : 1756-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-6383
DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJJKE STAND VAN DE GEMEENTE
[*],
zetelende te [adres]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar,
advocaat mr. J.C.W. de Sauvage Nolting,
tegen
[de man],
wonende te [adres]
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.M.H. Alkemade.
Als belanghebbende is opgeroepen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ambtenaar is op 10 december 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 september 2007 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 12 februari 2008 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De ambtenaar heeft op 7 maart 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Op 31 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ambtenaar, in de personen van de heer [*] en de heer [*], bijgestaan door hun advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Van Alkemade onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 12 december 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken.
Op 14 maart 2006 heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 december 2005 ook zover daarbij de echtscheiding was uitgesproken.
Bij beschikking van 31 mei 2006 heeft dit hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Op 13 september 2006 heeft de griffier van de Hoge Raad een verklaring van non-cassatie afgegeven.
Bij brief van 15 september 2006 is verzocht de echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij besluit van 20 september 2006 heeft de ambtenaar geweigerd de echtscheidingsbeschikking in te schrijven wegens overschrijding van de wettelijke termijn.
Op 26 oktober 2006 heeft de man de rechtbank verzocht te bepalen dat de ambtenaar gehouden is de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 alsnog binnen zeven dagen na de beschikking, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn in te schrijven. Daarnaast heef de man verzocht de ambtenaar en iedere belanghebbende die het verzoek tegenspreekt tezamen te veroordelen aan de man een volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de proceskosten te betalen.
De ambtenaar heeft zich daartegen verzet.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ambtenaar veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van de man zijn vastgesteld op € 1.096,- waarvan € 904,- als salaris van de procureur en € 192,- aan griffierecht. Daarnaast is het verzoek van de man om de ambtenaar te gelasten de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 alsnog in te schrijven, wegens gebrek aan belang, afgewezen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de veroordeling van de ambtenaar in de proceskosten.
2. De ambtenaar verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kostenveroordeling betreft en, opnieuw beschikkende de man en iedere belanghebbende die het verzoek in tweede instantie tegenspreekt tezamen te veroordelen in de proceskosten in eerste en tweede instantie.
3. De man bestrijdt zijn beroep en verzoekt de ambtenaar niet ontvankelijk te verklaren in zijn appel althans zijn verzoek te ontzeggen en in incidenteel appel, houdende vermeerdering casu quo wijziging van eis te bepalen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [*] gehouden is de registers van de burgerlijke stand aan te vullen met een akte van inschrijving van de beschikking die de rechtbank ’s-Gravenhage op 12 december 2005 heeft gegeven tussen de man en de vrouw en te gelasten dat in de akte van inschrijving als dag van echtscheiding 18 september 2006 wordt vermeld, zulks met veroordeling van de ambtenaar in de kosten van het geding.
4. De ambtenaar verzet zich daartegen en verzoekt primair de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair dat de ambtenaar, indien en voorzover het hof met de rechtbank van oordeel is dat de termijn als bedoeld in artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek op 18 september 2006, althans 15 september 2006, nog niet was overschreden zich wat betreft het verzoek zal refereren aan het oordeel van het hof, echter onder de voorwaarde dat het hof tevens de doorhaling van de inschrijving van 21 mei 2007 van de tweede echtscheidingsbeschikking gelast en onder de voorwaarde dat het huwelijk alsdan wordt geacht te zijn ontbonden met ingang van die inschrijving van 18 september 2006. Indien aan deze voorwaarde niet kan worden voldaan, verzoekt de ambtenaar het hof de man eveneens niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, althans zijn verzoek te ontzeggen.
5. Ter zitting heeft de man zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij in incidenteel appel tevens verzoekt om doorhaling van de inschrijving van de tweede echtscheidingsbeschikking op 21 mei 2007.
6. De ambtenaar stelt dat de termijn als bedoeld in artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek een fatale termijn is. De rechtbank heeft volgens de ambtenaar ten onrechte geoordeeld dat de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 eerst in kracht van gewijsde is gegaan na het verstrijken op 1 september 2006 van de termijn, waarbinnen de vrouw nog cassatie kon instellen tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof.
7. De man heeft de stellingen van de ambtenaar gemotiveerd weesproken.
8. Alvorens in te gaan op de standpunten van partijen overweegt het hof als volgt. Het geschil van partijen heeft betrekking op een termijn die van openbare orde is. In eerste aanleg heeft de officier van justitie schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de man. Ter zitting in hoger beroep heeft het hof partijen de vraag gesteld of zij er prijs op stelden dat de officier van justitie in hoger beroep een conclusie zou nemen. Partijen hebben daarop verklaard zich dienaangaande te refereren aan het oordeel van het hof. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding de advocaat-generaal te verzoeken in hoger beroep te concluderen.
9. Het hof zal hierna ingaan op de standpunten van partijen.
10. Bij beschikking van 12 december 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt, is of de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 in kracht van gewijsde is gegaan.
11. Het hof is met de ambtenaar van oordeel dat de ambtenaar in beginsel zelfstandig kan beoordelen of de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan en of de termijn van zes maanden voor het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking is verstreken.
12. Indien een belanghebbende partij van mening is dat de ambtenaar ten onrechte de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft geweigerd, heeft hij de bevoegdheid zich te wenden tot de rechtbank, op grond van het bepaalde in artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek. De grief van de ambtenaar treft derhalve doel.
13. Tussen partijen staat vast dat de vrouw op 14 maart 2006 in hoger beroep is gekomen van de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005. Bij beschikking van 31 mei 2006 heeft dit hof haar niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Partijen hebben tegen die beschikking geen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
14. In zijn beschikking van 31 mei 2006 heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“ 7. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende conclusie. Het beroepschrift, dat bij het hof is ingekomen op 14 maart 2006, richt zich tegen een beschikking van 12 december 2005. Ingevolge artikel 358 lid 2 Rv was de termijn waarbinnen hoger beroep tegen die beschikking kon worden ingesteld op het moment van indiening van het beroepschrift reeds verstreken. Nu de vrouw in eerste aanleg is verschenen had het beroep immers ingesteld moeten worden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. De termijn voor hoger beroep eindigde op zondag 12 maart 2006. De laatste dag van de hoger beroepstermijn was derhalve 13 maart 2006 en het beroep is derhalve te laat ingesteld, zodat de vrouw daarin niet-ontvankelijk is.”
15. Het hof stelt derhalve vast dat de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep vanwege het te laat door haar instellen daarvan. Het hof is van oordeel dat een te laat ingesteld hoger beroep niet tot gevolg heeft, dat de beschikking in eerste aanleg niet in kracht van gewijsde is gegaan.
16. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 in kracht van gewijsde is gegaan op 13 maart 2006. De man had derhalve uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, om inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand moeten verzoeken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dat heeft hij niet gedaan.
17. Hij heeft eerst bij brief van 15 september 2006 (vallende op een vrijdag), die volgens de ambtenaar bij de gemeente is ingekomen op 18 september 2006, de ambtenaar verzocht tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 over te gaan.
18. Het hof is dan ook van oordeel dat de ambtenaar op juiste gronden de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft geweigerd. De echtscheidingsbeschikking heeft haar kracht heeft verloren. De rechtszekerheid is daarmee gediend.
19. Uit het vorenstaande volgt dat het hof, hoewel op andere gronden, tot hetzelfde oordeel als de rechtbank komt, namelijk dat het inleidende verzoek van de man, om te bepalen dat de ambtenaar gehouden is de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2005 in te schrijven, moet worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
20. Het hof ziet aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van beide instanties, nu hij de verzoekende partij in eerste aanleg is geweest en op alle punten in het ongelijk is gesteld. Voor de eerste aanleg betreft dit uitsluitend het vast recht, daar de gemeente in de eerste aanleg zonder advocaat heeft geprocedeerd.
21. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
22. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van de ambtenaar tot deze uitspraak bepaald op € 192,- aan vast recht;
en in hoger beroep op € 2.489,-, gespecificeerd als volgt:
€ 254,-, vast recht;
€ 2.235,-, salaris advocaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2008.