GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 november 2008
Zaaknummer. : 200.010.080/01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 08-235
[appellanten],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. B.C. Pfeifle,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 4 juli 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 april 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 17 oktober 2008 op voorhand een pleitnotitie ingediend.
Van de zijde van de ouders is bij het hof op 19 augustus 2008 een aanvullend stuk ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming, vestiging [gemeente], heeft het hof bij brief van 29 augustus 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en Jeugdzorg. Voorts is aan de zijde van de vader verschenen een tolk in het standaard Arabisch, die ter terechtzitting de eed heeft afgelegd. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en naar de beschikking van 10 maart 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Bij bovengenoemde beschikking van 10 maart 2008 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 april 2008 van de thans nog minderjarige:
- [minderjarige A], geboren in 1998,
- [minderjarige B], geboren in 2004,
- [minderjarige C], geboren in 2004,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. Voor het overige is de zaak aangehouden.
Bij de opvolgende –bestreden- beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 maart 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt), het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt hun beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Ter toelichting op hun hoger beroep stellen de ouders dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn. De vader betwist dat er sprake is van huiselijk geweld. De ouders hebben zich gewend tot een schuldhulpverleningsinstantie. De moeder heeft verschillende taalcursussen gevolgd. Het alcoholprobleem van de vader, dat de vader overigens betwist, heeft Jeugdzorg niet voldoende onderbouwd.
5. Jeugdzorg meent dat de gronden voor de ondertoezichtstelling wel aanwezig zijn. Jeugdzorg voert daartoe aan dat de moeder bij Jeugdzorg te kennen heeft gegeven dat er sprake was van huiselijk geweld jegens haar. Daarnaast stelt Jeugdzorg dat de vader wel degelijk een alcoholprobleem heeft. Jeugdzorg betwist dat de financiële problemen van de ouders zijn opgelost.
6. Het hof stelt voorop dat ter toetsing voorligt de vraag of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder met de kinderen in juni 2008 uit Nederland is vertrokken, aanvankelijk naar Dubai doch thans verblijvende in Sudan. Het is onbekend wanneer zij terug zullen keren in Nederland. Jeugdzorg heeft medegedeeld dat er geen zorgen zijn omtrent de kinderen op dit moment, nu zij bij de moeder zijn; moeder is volgens Jeugdzorg een goede moeder en de kinderen gaan naar school. Zorgen zijn er als de vader bij de moeder en de kinderen is, hetgeen thans niet het geval is, aldus Jeugdzorg. Hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling zal weer nodig zijn op het moment dat de moeder met de kinderen weer terugkeert in Nederland.
8. Het hof is op basis van bovenstaande van oordeel dat de in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden om de kinderen onder toezicht te stellen thans niet aanwezig zijn. Het hof zal de ondertoezichtstelling van de kinderen per heden opheffen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 19 november 2008 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 19 november 2008 op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Mos-Verstraten en van Leuven, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2008.