GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 november 2008
Zaaknummer : 105.010.521/01
Rekestnummer : 1802-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-83900
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.T.N. Whiterod,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.N. Sardjoe.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 15 augustus 2007, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de raad voor de kinderbescherming, vestiging ’s-Gravenhage, hierna te noemen: de raad, verzocht een onderzoek in te stellen en advies te geven omtrent de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] en te onderzoeken of de ouders in staat zijn om gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Tevens heeft het hof een informatieregeling bepaald ten behoeve van de vader met betrekking tot [de minderjarige]. Verder is iedere beslissing aangehouden.
Bij brief van 13 augustus 2008 heeft de raad zijn rapport van 11 augustus 2008 aan het hof doen toekomen.
Bij brief van 21 augustus 2008 heeft de raad de reactie van de vader op het bovengenoemde rapport aan het hof doen toekomen.
Op 15 oktober 2008 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Blijkens het bovengenoemde raadsrapport acht de raad de ouders thans niet in staat om gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. De raad voert daartoe aan dat de slechte verstandhouding en het gebrek aan communicatie tussen de ouders zo structureel is dat de raad de ouders niet in staat acht aan het gezamenlijk gezag invulling te geven die niet belastend zal zijn voor [de minderjarige]. Ten aanzien van de omgangsregeling heeft de raad het hof geadviseerd om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen. De raad verwacht dat omgang met haar vader ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige].
2. De vader heeft ter terechtzitting verzocht om hem op basis van artikel 810a Rv alsnog in de gelegenheid te stellen een deskundigenrapport over te leggen. Hij voert daartoe aan dat de raad ten onrechte in zijn rapport niet behandeld heeft wat voor soort hulp De Jutters aan [de minderjarige] heeft geboden en dat de raad ten onrechte geen psycho-diagnostisch onderzoek heeft uitgevoerd. De moeder maakt volgens de vader misbruik van de omstandigheid dat zij met het gezag over [de minderjarige] belast is. Het is de moeder die niet met de vader wil communiceren, hetgeen volgens de vader geen reden mag zijn om te stellen dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk met het gezag te worden belast. [de minderjarige] heeft recht op omgang met haar vader. De conclusies uit het rapport acht de vader dan ook onbegrijpelijk en in strijd met het belang van [de minderjarige]. Daarnaast verzoekt de vader een uitgebreide informatieregeling en een begeleide omgangsregeling bij het omgangshuis.
3. De moeder heeft ter terechtzitting verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen, aangezien er onderzoek is gedaan door De Jutters en thans door de raad. De moeder sluit zich aan bij het advies van de raad.
4. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder, na hun relatie, hun gedragingen als ouders niet (goed) op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet (goed) met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond de minderjarige. Het hof is van oordeel dat de minderjarige er het meest bij gebaat zou zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd zou kunnen worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten.
5. Het hof zal als deskundige benoemen: mevrouw drs. J.A.M. Hendriks, gevestigd aan de Javastraat 1 te 2585 AA 's-Gravenhage, te bereiken op telefoonnummer 071-5820939 en e-mailadres: [adres].nl. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
6. Partijen dienen de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
7. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 31 mei 2009 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen gesprekken met beide ouders tezamen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na de beëindiging van de relatie zodanig vorm te doen geven dat de minderjarige – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige de minderjarige in het onderzoek betrekt. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
8. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b. Hoe is de relatie van de minderjarige met enerzijds de moeder respectievelijk de vader, individueel en anderzijds beide ouders (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c. Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarige voldoen, gelet op haar individuele behoefte?
e. Ten aanzien van gezag over de minderjarige: welke gezagsregeling is het meest geëigend?
f. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige?
g. In hoeverre is de moeder in staat ruimte te bieden voor omgang van de vader met de minderjarige?
h. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die haar niet dagelijks verzorgt?
i. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige?
9. Het hof beveelt partijen sterk aan te overwegen om gebruik te maken van de gelegenheid om als onderdeel van het ouderschapsonderzoek deel te nemen aan een gemeenschappelijke bijeenkomst van ouders (ouderdag). Deze bijeenkomst is voorshands gepland op 2 februari 2009 in Utrecht. Partijen wordt verzocht met deze dag, vanaf 10.00 uur tot 22.00 uur alvast rekening te houden in hun agenda. De ouders zullen een schriftelijke uitnodiging – met toelichting – ontvangen.
10. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige het hof – bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder – de gestelde vragen te beantwoorden en te adviseren omtrent de geschilpunten gezag en omgang.
11. Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximum bedrag van € 4.500,-- inclusief, de kosten verbonden aan de ouderschapsdag en BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 127,35 per uur inclusief BTW.
12. Gelet op het bovenstaande houdt het hof de beslissing omtrent de door de vader verzochte contra-expertise en begeleide omgang bij het omgangshuis aan tot na de ontvangst van het onder 10 genoemde rapport.
13. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 31 mei 2008 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverwegingen 7;
gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 4 tot en met 10;
benoemt tot deskundige mevrouw drs. J.A.M. Hendriks, voornoemd;
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 11 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wier leiding het onderzoek zal plaatsvinden:
mr. Mos-Verstraten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de vader en de moeder binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, van den Wildenberg en Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2008.