ECLI:NL:GHSGR:2008:BH3786

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.974/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Kamminga
  • J. van der Kuyl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De moeder heeft op 25 juni 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 26 maart 2008 de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen binnen twee maanden na de beschikking van het hof bij haar thuis te plaatsen, na een opbouwende omgangsregeling. De raad voor de kinderbescherming heeft geen verweerschrift ingediend, maar stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor onderzoek naar de opvoedingssituatie van de kinderen. Jeugdzorg heeft de regie over de hulpverlening en stelt dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen is. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2008 zijn de moeder, de vader, de raad en vertegenwoordigers van Jeugdzorg aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen, gezien de eerdere situatie van huiselijk geweld en de onmacht van de moeder om voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft het conceptrapport van het forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek, dat een dag voor de zitting is ingekomen, niet betrokken bij zijn oordeel, omdat het hof niet in de gelegenheid was om dit rapport grondig te bestuderen. De beslissing is genomen op 24 september 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 september 2008
Zaaknummer : 200.008.974.01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 07-1132
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V.K.S. Deetman,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.C.V.J. van Leur,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S. Scheimann.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 25 juni 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 maart 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 juli 2008 en op 15 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 29 augustus 2008 stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 8 september 2008 een fax ingekomen met de beantwoording van de onderzoeksvragen uit het conceptrapport van het forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 9 september 2008 het conceptrapport van het forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek ingekomen.
Op 10 september 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, bijgestaan door zijn advocaat en namens de raad mevrouw [B]. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [V], de heer [D], de gezinsvoogd de heer [P] en de gedragsdeskundige mevrouw [L]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de daaraan voorafgaande tussenbeschikking van 15 oktober 2007. Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot plaatsing van de na te noemen minderjarigen [kind 1] en [kind 2] in een residentiële instelling verlengd van 15 april 2008 tot 15 oktober 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen:
[kind 1], geboren [in ] 2003 te [geboorteplaats], en
[kind 2], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderen binnen twee maanden na de beschikking van het hof thuis worden geplaatst bij de moeder nadat een opbouwende omgangsregeling met de kinderen en de moeder heeft plaatsgevonden. Voorts verzoekt de moeder de raad te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg, alsook in de kosten van dit hoger beroep.
3. De raad bestrijdt haar beroep.
4. De moeder stelt dat er geen gronden zijn om de kinderen nog langer uit huis te plaatsen. De reden voor de uithuisplaatsing is onduidelijk. Het uitgangspunt medio 2007 was dat de kinderen geleidelijk bij de moeder zouden worden teruggeplaatst wanneer de moeder een vierkamerappartement zou hebben. Nu de moeder een vierkamerappartement is toegewezen, is er geen grond meer voor een uithuisplaatsing. Het is ook niet noodzakelijk dat de kinderen uit huis worden geplaatst voor begeleiding dan wel onderzoek. De moeder staat immers niet ambivalent tegenover hulpverlening en komt derhalve ook niet in beroep tegen de ondertoezichtstelling. De moeder heeft zelfs samen met de vader vrijwillig hulpverlening aangevraagd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de moeder niet voldoende heeft meegewerkt aan de hulpverlening en de stelling van Jeugdzorg overgenomen zonder nadere motivering. De samenwerking met Jeugdzorg verloopt slecht, omdat Jeugdzorg nauwelijks met de moeder communiceert en haar afspraken niet nakomt. Jeugdzorg heeft in het geheel niet gehandeld in het licht van de beschikking van 15 oktober 2007. De moeder heeft haar kinderen al zes weken niet meer gezien en weet niet waar haar kinderen zijn. Voorts is sinds juni 2008 bekend dat [kind 1] naar een andere school gaat en dat er derhalve een nieuwe omgangsregeling moet komen. De moeder heeft meteen een voorstel tot omgang gedaan, maar Jeugdzorg heeft pas eind augustus een gesprek georganiseerd over de omgang. De moeder stelt dat zij niet van plan is haar kinderen te ontvoeren. Jeugdzorg heeft haar stelling dat er sprake is van ontvoeringgevaar gebaseerd op een anonieme melding en niet nader onderbouwd.
5. De vader verklaart ter terechtzitting dat hij de moeder steunt in haar hoger beroep. Voorts verklaart hij dat hij de kinderen al zes weken niet heeft gezien en niet weet waar zij zich bevinden. De vader heeft telefonisch contact opgenomen met Jeugdzorg. Jeugdzorg kon de vader niet vertellen hoe lang het nog zou duren voordat hij de kinderen weer kon zien.
6. De raad stelt dat zij op 23 mei 2007 een verzoek van Jeugdzorg ontving om onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van [kind 1] en [kind 2]. De raad stelt dat de ouders onvoldoende hebben meegewerkt met vrijwillige hulpverlening en dat een uithuisplaatsing nodig was om onderzoek te kunnen verrichten naar de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de raad toegewezen. Jeugdzorg heeft sindsdien de regie gehad over de hulpverlening. De raad heeft verder geen bemoeienis gehad met de onderhavige zaak.
7. Jeugdzorg stelt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk zijn. De moeder staat niet open voor hulpverlening en verzet zich tegen bemoeienissen en voorstellen van Jeugdzorg. Zo heeft het een lange tijd geduurd voordat de moeder toestemming wilde verlenen voor de afname van een forensisch diagnostisch onderzoek van zowel de ouders als de kinderen. De moeder heeft de benodigde formulieren uiteindelijk pas op de zitting van 26 maart 2008 ondertekend. Jeugdzorg verklaart ter terechtzitting dat de kinderen de afgelopen weken niet in het gezinshuis van STEK konden blijven vanwege de vakantie. De kinderen zijn derhalve overgeplaatst naar een andere locatie waar het praktisch onmogelijk was om omgang te regelen. Jeugdzorg stelt dat op 20 augustus 2008 is gesproken over een nieuwe omgangsregeling maar dat dit gesprek voortijdig moest worden afgebroken omdat de emoties hoog opliepen. Jeugdzorg verklaart ter terechtzitting dat zij voor 13 september 2008 een nieuw plan voor omgang klaar zal hebben. Voorts verklaart Jeugdzorg dat zij, voordat de machtiging uithuisplaatsing is verlopen, een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de kinderrechter zal indienen.
8. Het hof overweegt als volgt. Het conceptrapport van het forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek, waarin onder meer is onderzocht of de kinderen bij één van de ouders kunnen worden teruggeplaatst, is één dag voor de mondelinge behandeling bij het hof ingekomen. Het hof is derhalve niet in de gelegenheid geweest om het omvangrijke conceptrapport grondig te bestuderen. Het hof zal het conceptrapport derhalve niet betrekken bij zijn oordeel over de vraag of er binnen afzienbare tijd zicht zal zijn op een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder of niet, temeer niet nu de kinderrechter op korte termijn het definitieve rapport bij zijn beoordeling over een mogelijke verlenging van de machtiging uithuisplaatsing na 15 oktober 2008 zal betrekken.
9. Het hof overweegt voorts als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang noodzakelijk is geweest. De kinderen zijn destijds uit huis geplaatst omdat er sprake was van huiselijk geweld en de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen niet aankon. Het hof is op grond van de inhoud van de stukken waarvan zij kennis heeft kunnen nemen en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat zich in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die tot een ander oordeel leiden. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Kamminga en Van der Kuyl, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2008.