ECLI:NL:GHSGR:2008:BJ5030

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.016.850/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. Pannekoek-Dubois
  • M. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot de uithuisplaatsing van minderjarigen. De ouders van de minderjarigen, die in hoger beroep waren gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelden dat de kinderrechter geen rechtsmacht had omdat de minderjarigen vanaf 1 augustus 2008 in Turkije verbleven. Jeugdzorg, de verweerder in deze zaak, betwistte dit en stelde dat de minderjarigen op de datum van indiening van het verzoek nog in Nederland verbleven.

Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat van de ouders op 19 augustus 2008 had aangegeven dat de ouders en de minderjarigen op vakantie in Turkije waren, maar dat er op 6 augustus 2008, de datum van indiening van het verzoek door Jeugdzorg, geen sprake was van een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter op basis van de Brussel II-bis Verordening bevoegd was om van het verzoek van Jeugdzorg kennis te nemen. De ouders werden niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, omdat de machtiging voor uithuisplaatsing inmiddels was verlopen en zij geen belang meer hadden bij hun beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om tijdig en correct te communiceren over de verblijfplaats van minderjarigen in juridische procedures, en bevestigt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in zaken die onder de Brussel II-bis Verordening vallen. Het hof heeft de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat, en Jeugdzorg, vertegenwoordigd door hun advocaten, gehoord tijdens de mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 december 2008
Zaaknummer. : 200.016.850.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-1966
[appellanten],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. H.G.A.M. Halfers,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk,
kantoor houdende te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbenden],
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als beschreven in artikel 810 Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering is geïnformeerd:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 21 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 augustus 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 7 november 2008, alsmede per e-mailbericht verzonden op 25 november 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 25 november 2008 is de zaak, tezamen met de zaken met de nummers 200.016.852.01, 200.016.931.01 en 105.012.898.01 mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat en door de heer M. Besiktaslian, tolk in de Turkse taal, die de eed heeft afgelegd, Jeugdzorg, ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw M. de Graaf, mevrouw H.F. Jehee en mevrouw M.W. Steijn, en bijgestaan door haar advocaat, alsmede de pleegouders.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEVOEGDHEID
1. De ouders voeren in hun eerste grief aan dat de kinderrechter ten onrechte heeft miskend dat hij géén rechtsmacht had met betrekking tot de hierna te noemen minderjarigen [naam minderjarige I] en [naam minderjarige II], nu zij vanaf 1 augustus 2008 hun feitelijke verblijfplaats in Turkije hebben en in Turkije naar school gaan.
2. Jeugdzorg heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de minderjarigen op de datum van indiening van het verzoek spoedmachtiging uithuisplaatsing nog in Nederland verbleven, althans na de zomervakantie 2008 naar Nederland zijn teruggekeerd, subsidiair dat er sprake is van een onrechtmatige overbrenging van de minderjarigen, waardoor hun gewone verblijfplaats niet “wijzigt”, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
3. Het hof oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de toenmalige advocaat van de ouders, mr. M.N.R. Nasrullah, op 19 augustus 2008, ter zitting van de rechtbank heeft laten weten dat de ouders en de minderjarigen tot 27 augustus 2008 in Turkije met vakantie zouden zijn. Onbetwist heeft Jeugdzorg gesteld dat de moeder op 27 augustus 2008 tegenover Jeugdzorg heeft verklaard dat de minderjarigen op een veilig adres in Nederland verbleven. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg van het verzoek uithuisplaatsing op 2 september 2008 heeft de advocaat van de ouders, mr. Halfers, niet gesteld dat de minderjarigen in Turkije hun verblijfplaats zouden hebben. Ook refereert hij niet aan een wijziging van de verblijfplaats in zijn brief van 11 september 2008 aan Jeugdzorg. Uit het voorgaande concludeert het hof dat er op 6 augustus 2008, de datum van indiening van het verzoek door Jeugdzorg, geen sprake was van een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen.
Het voorgaande brengt mee dat de Nederlandse rechter ingevolge de (zo genoemde) Brussel II-bis Verordening bevoegd was van het verzoek van Jeugdzorg kennis te nemen, en ook het hof bevoegd is in het onderhavige appel.
Indien en voor zover de ouders op een later tijdstip zouden hebben besloten de verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland te wijzigen in een verblijfplaats in Turkije doet dit aan het voorgaande niet af.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
4. De van echt gescheiden ouders komen in hoger beroep van een beschikking waarbij, uitvoerbaar bij voorraad, machtiging is verleend om de minderjarigen waarover zij gezamenlijk het gezag uitoefenen: [minderjarige I], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [minderjarige II], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een residentiële instelling van 6 augustus 2008 tot 20 augustus 2008. Voorts is bepaald dat deze machtiging van kracht blijft indien en voor zover indicatiebesluiten, binnen vier weken na de bestreden beschikking afgegeven, strekken tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in dezelfde categorie. De geldigheidstermijn van die machtiging is - gelet op de periode waarvoor zij is verleend - inmiddels verlopen. De ouders hebben daarom geen belang meer bij hun hoger beroep tegen deze beschikking. Zij zullen te dien aanzien dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof beslist derhalve als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Pannekoek-Dubois en Husson, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008.