GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 juni 2008
Zaaknummer : 200.006.448/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-331
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Centrum,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
appellant,
Procureur: mr. S.L.A. Verburgt,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
hierna te noemen: de moeder,
en
2. [belanghebbende 2],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
procureur mr. P.J.W. de Water,
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootmoeder,
procureur mr. H.H.M. de Vries-Veringa,
Als degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden aangemerkt:
Dhr. [X],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegvader,
en
Mw. [Y],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Jeugdzorg is op 22 mei 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 maart 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 29 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De grootmoeder heeft op 30 mei 2008 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 30 mei 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 4 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: mr. S.L.A. Verburgt, A.J. Rotteveel, D.N. van Bergen van der Grijp en S.I.L.V. Goei namens Jeugdzorg, de ouders, bijgestaan door hun procureur, de grootmoeder, bijgestaan door haar procureur, en de pleegmoeder. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de kinderrechter, voor zover thans van belang, de aan Jeugdzorg verleende machtiging om [naam kind 1], geboren [in 1997] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 1], en [naam kind 2], geboren [in 1998] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 2], hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, van 23 maart 2008 tot 23 september 2008 heeft verlengd. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen aangehouden tot de terechtzitting van 16 september 2008 te 09.15 uur.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode van 23 maart 2008 tot 23 september 2008 in een netwerkgezin, te weten bij de grootmoeder vaderszijde.
2. Jeugdzorg verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover betreffende de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] voor de periode van 23 maart 2008 tot 23 september 2008 in een netwerkgezin, en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen en tevens te bepalen dat de machtiging strekt tot effectuering van het indicatiebesluit zoals gevoegd bij het verzoek van Jeugdzorg van 6 februari 2008, zijnde een voorziening in residentiele pleegzorg.
3. De grootmoeder bestrijdt het beroep van Jeugdzorg en verzoekt het hof Jeugdzorg niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
4. In de derde grief betoogt Jeugdzorg dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging om [kind 1] en [kind 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen slechts heeft verlengd tot 23 september 2008 en wel in een voorziening voor pleegzorg, te weten een netwerkplaatsing bij grootmoeder vaderszijde. Ter toelichting op deze grief verwijst Jeugdzorg naar hetgeen zij betoogt in de eerste twee grieven. In de eerste grief betoogt Jeugdzorg dat de kinderrechter ten onrechte een machtiging heeft verleend om [kind 1] en [kind 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkgezin. Jeugdzorg voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat de kinderrechter aldus buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, nu Jeugdzorg niet heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder, maar om plaatsing in een voorziening voor residentiële pleegzorg, te weten plaatsing in een gezin op maat, een zogenaamd “gom-gezin”. Volgens Jeugdzorg dient de rechter uitsluitend de rechtmatigheid van het indicatiebesluit te toetsen en niet de doelmatigheid. In de tweede grief betoogt Jeugdzorg dat de kinderrechter heeft miskend dat de grootmoeder niet in staat is adequaat om te gaan met de gedragsproblemen van [kind 1] en [kind 2]. Jeugdzorg acht het noodzakelijk dat de kinderen in een gezin worden opgevangen dat is opgewassen tegen het opstandige gedrag van [kind 1] en [kind 2] en dat met name voldoende tegenwicht kan bieden tegen [kind 2].
5. De grootmoeder stelt zich op het standpunt dat Jeugdzorg ten onrechte uitgaat van een beperkte bevoegdheid van de rechter. Volgens haar dient het belang van de minderjarige voorop te staan, hetgeen een integrale toets van het besluit veronderstelt. De grootmoeder stelt voorts dat niet is gebleken dat zij niet over voldoende pedagogische vaardigheden zou beschikken. Evenmin is volgens haar gebleken dat zij – al dan niet met begeleiding van de zijde van Jeugdzorg – niet in staat is de kinderen voldoende begeleiding en standvastigheid te bieden. Dat de huidige plaatsing bij de pleegouders, waarbij zij als verzorger en opvoeder optreedt, niet optimaal is, is volgens de grootmoeder het gevolg van de onduidelijke en rommelige taakverdeling tussen haar en de pleegouders. Volgens de grootmoeder verdient de door de kinderrechter bepaalde plaatsing van de kinderen bij haar, gecombineerd met begeleiding door Jeugdzorg, aanbeveling, nu dit een bundeling van positieve krachten is. Eerst wanneer deze plaatsing faalt, dient te worden overgegaan tot een plaatsing buiten het gezin of in een instelling.
6. Het hof overweegt als volgt.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Allereerst is de vraag aan de orde, of de kinderrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd treedt, indien Jeugdzorg verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing, strekkende ter effectuering van een indicatiebesluit voor plaatsing in een residentiële voorziening, en de kinderrechter weliswaar een machtiging tot uithuisplaatsing verlengt, maar dan strekkende tot plaatsing in een netwerkpleeggezin.
7. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen. De bestreden beschikking is tot heden door Jeugdzorg niet ten uitvoer gelegd. De kinderen verblijven nog altijd bij de pleegmoeder, waarbij, zoals ook voorheen, de grootmoeder de dagelijkse verzorging van hen op zich neemt in de woning van de pleegmoeder, tot dat deze van haar werk thuiskomt. Jeugdzorg heeft medegedeeld dat ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg een “gom-gezin”, zoals Jeugdzorg voorstaat, voorhanden was, maar dit is niet langer het geval. Thans bestaat een wachtlijst voor een dergelijke voorziening, zodat, volgens mededeling van Jeugdzorg, eerst in augustus/september 2008 een plaatsing mogelijk zou zijn. De pleegmoeder heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij de zorg voor de kinderen niet langer aankan gezien haar eigen gezinssituatie, haar werkkring en haar gezondheidstoestand.
Jeugdzorg heeft ter terechtzitting naar voren gebracht, dat in dat geval nog altijd niet een plaatsing bij de grootmoeder wordt voorgestaan, doch dat Jeugdzorg dan wenst over te gaan tot plaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin, in afwachting van plaatsing in een “gom-gezin”.
8. Bij de beoordeling van het inleidend verzoek van Jeugdzorg ziet het hof zich voor het probleem gesteld dat de kinderen nu op een wachtlijst staan voor plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder, te weten een zogenaamd “gom-gezin”. Dit betekent dat, zou het hof de bestreden beschikking vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing verlengen conform het door Jeugdzorg genomen indicatiebesluit, de uitvoering daarvan niet volgens dit besluit kan plaatsvinden.
Het hof betreurt het dat Jeugdzorg enerzijds geen gevolg heeft willen geven aan de beslissing van de kinderrechter en anderzijds lang, meer dan twee maanden, heeft gewacht met het instellen van hoger beroep, ten gevolge waarvan een minder wenselijke situatie is blijven voortduren en de kinderen verstoken blijven van hulpverlening.
Op dit moment vindt geen hulpverlening aan de kinderen plaats, omdat de situatie rondom de plaatsing van de kinderen voor de pleegmoeder en de grootmoeder niet duidelijk is. De pleegmoeder stelt dat zij geen hulpverlening wenst. Voor de kinderen is het inzetten van hulpverlening noodzakelijk. Daartoe overweegt het hof dat de kinderen sterk problematisch gedrag vertonen. [kind 2] blijkt zowel thuis als op school zeer zorgelijke problemen te laten zien in het richten van aandacht, grensoverschrijdende gedragingen en agressieve gedragingen. Daarnaast vertoont hij affectieve problemen, angstproblemen, ADHD-problemen en depressieve gevoelens. [kind 1] vertoont thuis oppositioneel-opstandige problemen en gedragsproblemen, op school geeft zij angstproblemen te zien.
9. Het hof is van oordeel dat een plaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder niet langer aan de orde kan zijn, gelet op de omstandigheid dat zij de kinderen niet langer goed kan opvangen en zij geen hulpverlening voor de kinderen zal aanvaarden dan wel daaraan actief haar medewerking zal verlenen. Het plaatsen van de kinderen in een crisispleeggezin, in afwachting van een andere plaatsing, acht het hof echter strijdig met hun belangen. Dit zou betekenen dat de kinderen wederom en wel voor een korte periode, uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald. Het hof acht – in elk geval voor een korte periode waar het thans om gaat – een plaatsing in een crisispleeggezin dan ook op gespannen voet staan met het bepaalde in artikel 5, vierde lid Wet op de Jeugdzorg, waaruit valt op te maken dat de zorg in het belang moet zijn van een onbedreigde ontwikkeling van de jeugdige en niet ingrijpender moet zijn dan noodzakelijk is. Dit klemt temeer nu een eerdere crisispleeggezinplaatsing niet goed is verlopen. Nu de kinderen zeer betrokken zijn op de grootmoeder, die hen verzorgt en aan wie zij zijn gehecht, is het hof van oordeel dat, gelet op de ontwikkelingen sedert de beschikking van de kinderrechter, een plaatsing bij de grootmoeder in het belang van de kinderen is. Daarbij komt dat de grootmoeder heeft verklaard zich hiertoe ten volle te willen inzetten en te zullen meewerken aan zowel de ten behoeve van de kinderen in te zetten hulpverlening als de hulpverlening die haar zal worden geboden teneinde de kinderen zo goed mogelijk te begeleiden.
10. Daarmee komt het hof terug op de beantwoording van de vraag zoals vorenstaand weergegeven onder punt 6.
Het hof stelt voorop dat de kinderrechter – en in appel het hof – het belang van het kind zelfstandig dient te beoordelen en dit belang ten volle bij zijn beslissing in aanmerking moet nemen. Daarbij dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden ten tijde van hun beslissing. In voorkomend geval dient de rechter dan ook rekening te houden met omstandigheden die zich na de beslissing van de gezinsvoogdij-instelling hebben voorgedaan.
Het hof is van oordeel dat weliswaar het bij het verzoek gevoegde indicatiebesluit de grondslag vormt waarop de kinderrechter een beslissing neemt, maar dat een toetsing van het belang van de minderjarige met zich mee kan brengen dat deze grondslag wordt verlaten. Dat het hof slechts zou mogen toetsen hetgeen Jeugdzorg ter beoordeling voorlegt en uitsluitend een rechtmatigheidstoetsing mag aanleggen, vindt geen steun in de wet.
Ook uit artikel 1:261 lid 4 BW – dat weliswaar op een andere situatie ziet –volgt dat de rechter buiten een daartoe strekkend verzoek van Jeugdzorg, kan beslissen een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, zonder dat daarbij een indicatiebesluit wordt overgelegd, indien de Raad voor de Kinderbescherming dit verzoek indient en Jeugdzorg geen besluit strekkend tot uithuisplaatsing neemt.
Betekent dit ook dat de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor een andere vorm van jeugdzorg mag verlenen dan waarom Jeugdzorg blijkens het overgelegde indicatiebesluit heeft verzocht?
Indien het hof in het onderhavige geval slechts tot een toe- dan wel een afwijzing van het verzoek van Jeugdzorg zou kunnen overgaan, heeft dit – in aanmerking genomen de ontwikkelingen die zich sedert de beschikking van de kinderrechter hebben voorgedaan – het volgende tot gevolg. Een afwijzing van het verzoek van Jeugdzorg leidt er toe dat Jeugdzorg een nieuw besluit moet nemen. Zoals vorenstaand is weergegeven, betekent dit dat de kinderen hangende die procedure ofwel bij de pleegmoeder zullen verblijven, welk verblijf als onwenselijk wordt beschouwd dan wel Jeugdzorg hen in een crisispleeggezin beoogt te plaatsen, welke optie het hof, zoals vorenstaand overwogen, evenzeer als onwenselijk en strijdig met de belangen van de kinderen voorkomt. Een toewijzing van het verzoek van Jeugdzorg betekent evenzo, dat de kinderen in de visie van Jeugdzorg nog bij de pleegmoeder verblijven dan wel naar een crisispleeggezin gaan, alvorens een “gom-plaatsing” kan worden gerealiseerd. Het hof heeft met inachtneming van alle zich thans voordoende omstandigheden de belangen van de kinderen te toetsen en dit brengt met zich mee, dat het hof in het onderhavige geval van oordeel is dat een bekrachtiging van de beschikking van de kinderrechter op zijn plaats is. De grieven van Jeugdzorg falen derhalve.
11. Het hof acht het ook wenselijk dat deze plaatsing bij de grootmoeder op een zeer korte termijn wordt gerealiseerd. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard, dat er geen formeel beletsel bestaat tegen het afgeven van een indicatiebesluit voor verblijf bij de grootmoeder en dat dit op een zeer korte termijn kan gebeuren. Gelet op de omstandigheid dat een plaats in een “gom-gezin”mogelijk in augustus beschikbaar zal zijn, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voorzover deze ziet op de periode tot 1 augustus 2008 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het is vervolgens aan de kinderrechter om deze plaatsing bij de grootmoeder te evalueren en te beslissen op het aangehouden verzoek.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover deze wat betreft de uithuisplaatsing ziet op de periode tot 1 augustus 2008;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze wat betreft de uithuisplaatsing ziet op de periode vanaf 1 augustus 2008;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2008.