ECLI:NL:GHSGR:2009:6104

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juli 2009
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
200.004.750
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgoederengemeenschap en schuldenverdeling na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2008. De man had in hoger beroep de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangevochten, waarbij hij stelde dat bepaalde schulden ten onrechte buiten de verdeling waren gehouden. De rechtbank had in een eerder vonnis van 21 december 2000 bepaald hoe de huwelijksgoederengemeenschap moest worden verdeeld, en de man had destijds geen hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat de opgevoerde schulden anders waren dan die welke in het eerdere vonnis waren behandeld. Het hof bevestigde dat de man in de eerdere procedure had moeten reageren op de beslissing van de rechtbank, en dat zijn huidige verzoek om de schulden te verdelen niet kon worden ingewilligd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij het hof oordeelde dat het redelijk was dat beide partijen hun eigen kosten droegen, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de man de gevolgen van zijn eerdere procesvoering moest dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector familie
Zaaknummer : 200.004.705
Rolnummer rechtbank : 259512 HA ZA 06-1111

arrest van de familiekamer d.d. 14 juli 2009

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.D.W. Martens, kantoorhoudend te `s-Gravenhage
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, kantoorhoudend te `s-Gravenhage

Het geding

Bij exploot van 9 april 2008 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 maart 2008, van de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
Op 5 juni 2009 is de zaak bepleit, namens de man door mr. L.E Swart, advocaat te Roosendaal en namens de vrouw door mr. R.J. Michielsen, advocaat te Hoogvliet.
De partijen hebben bij pleidooi ermee ingestemd dat recht wordt gedaan op de in het kader van het pleidooi overgelegde stukken.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voorzover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de rechtbank in het bestreden vonnis.
2. De man vordert: dat het hof behage bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de kosten, te vernietigen het vonnis op 5 maart 2008 door de rechtbank te Rotterdam tussen partijen gewezen in de zaak met nummer 259512 HA ZA 06-1111, en, opnieuw rechtdoende, alsnog vast te stellen het saldo van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap die tussen partijen heeft bestaan op € 61.274,92; toebedelen aan ieder der partijen de helft van € 61.274,92, te weten € 30.637,46 met dien verstande dat een partij pas nadat hij of zij méér dan die helft heeft betaald het meerdere kan verhalen op de andere partij; geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.

Wat is in de verdeling betrokken?

3. De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 21 december 2000 bepaald op welke wijze de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen moet worden gescheiden en gedeeld. In rechtsoverweging 5.8 heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
“de rechtbank is van oordeel dat de door de man alsnog opgevoerde schulden als onvoldoende onderbouwd buiten de scheiding en deling van de gemeenschap dienen te blijven. De man heeft immers nagelaten om duidelijk aan te geven waarop deze schulden betrekking hebben en in hoeverre deze schulden op het moment van de ontbinding van het huwelijk (28 september 1995) nog niet afbetaald waren.”
4. Vast staat dat de man te het hiervoor vermelde vonnis geen hoger beroep heeft ingesteld, het vonnis heeft derhalve kracht van gewijsde.
5. In de toelichting op grief 1 stelt de man dat hij tegen het vonnis van 21 december 2000 geen beroep heeft ingesteld omdat het hem duidelijk was dat hij in een separate procedure verdeling van de betreffende schulden diende te vorderen. In de toelichting op grief 2 stelt de man dat de motivering van de beslissing van de rechtbank om de vordering af te wijzen ontbreekt. De man is van mening dat de schulden in de gemeenschap vallen en dat deze schulden moeten worden verdeeld.
6. De vrouw is van mening dat de man op geen enkele wijze heeft aangetoond dat de thans opgevoerde schulden andere zijn, dan ten aanzien waarvan de rechtbank in voornoemd vonnis heeft geoordeeld, dat deze buiten de verdeling dienen te blijven. In de visie van de vrouw heeft de man onvoldoende duidelijkheid gebracht over zijn gepretendeerde overgeslagen goederen.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man op geen enkele wijze heeft aangetoond dat de in de onderhavige procedure opgevoerde schulden andere zijn dan ten aanzien waarvan de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 20 december 2000 heeft beslist dat die buiten de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen dienen te blijven. De man bevestigt met zijn toelichting op grief 1 dat de thans gestelde schulden dezelfde zijn als de schulden die de man in de procedure terzake het vonnis van 20 december 2000 heeft opgevoerd. De man stelt in zijn toelichting:”
Het feit dat appellant tegen het vonnis van 20 december 2000 geen beroep heeft ingesteld is gelegen in het feit dat het appellant duidelijk was dat hij in een separate procedure verdeling van de betreffende schulden diende te vorderen”
Indien de man het niet eens is met hetgeen de rechtbank Rotterdam in haar vonnis van 20 december 2000 heeft beslist had hij hiervan indertijd tijdig in beroep moeten komen, nu hij dit niet heeft gedaan komt dit voor zijn rekening en risico.
8. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er in het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap goederen zijn overgeslagen; daarbij merkt het hof op dat een schuld geen goed is en als zodanig ook niet kan worden verdeeld.

Proceskosten

9. De man is het er niet mee eens dat de rechtbank de proceskosten heeft gecompenseerd . Volgens de man weet de vrouw heel goed dat de schulden in de gemeenschap vallen en dat deze moeten worden verdeeld.
10. De vrouw is van mening dat het usance is dat de proceskosten tussen ex-echtgenoten worden gecompenseerd.
11. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk en billijk om de proceskosten zowel in eerste aanleg en hoger beroep te compenseren aangezien het hof het niet wenselijk acht dat de voormalige familieverhouding verder wordt belast.

Bekrachting

12. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

Beslissing

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen op 5 maart 2008 gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Husson en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2009 in aanwezigheid van de griffier.