ECLI:NL:GHSGR:2009:BH1900

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.148.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • Mos-Verstraten
  • Van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige; beoordeling van de belangen van de moeder en de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man, verweerder in hoger beroep, tot gerechtelijke toestemming tot erkenning had toegewezen. De moeder stelde dat er geen sprake was van een familierechtelijke band tussen de man en de minderjarige en dat haar belangen, die gericht zijn op een ongestoord gezinsleven, zwaarder zouden moeten wegen dan die van de man. De man daarentegen betoogde dat zowel hij als de minderjarige recht hebben op erkenning van hun relatie als familierechtelijke band. Het hof heeft de belangen van de moeder en de minderjarige afgewogen tegen die van de man.

Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen die zouden aantonen dat haar belangen of die van de minderjarige geschaad zouden worden door de erkenning. De moeder had weliswaar stellingen gedaan over stalking en mishandeling door de man, maar deze waren niet onderbouwd met bewijsstukken. Het hof concludeerde dat de moeder geen in rechte te respecteren belang had bij de weigering van toestemming tot erkenning.

De uitspraak van het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de man tot erkenning werd toegewezen. Het hof wees het in hoger beroep meer of anders verzochte af, en concludeerde dat de erkenning van de minderjarige door de man niet in strijd was met de belangen van de moeder of de minderjarige. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de ingebrachte argumenten en de belangen van alle betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 januari 2009
Zaaknummer : 105.012.148.01
Rekestnummer : 1584-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-698
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J. Blok,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H.J. Strak.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. E.M. Richel,
kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [de minderjarige],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
VERDERE PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor het procesverloop naar zijn tussenbeschikking van 10 december 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de heer [*] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover dat mede door hem is ingesteld.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man tot gerechtelijke toestemming tot erkenning heeft toegewezen. De moeder stelt dat er tussen de man en de minderjarige geen sprake is van family-life. Volgens haar dient het gezamenlijk belang van de moeder en de minderjarige, inhoudende de waarborg voor een ongestoord en stabiel gezinsleven met elkaar en de heer [*], te prevaleren boven het belang van de man. Het verzoek van de man dient dan ook te worden afgewezen. De moeder merkt nog op dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door de bijzondere curator aangedragen oplossing.
2. De man stelt dat er een belangenafweging gemaakt moet worden tussen de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel de minderjarige als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie wordt erkend als familierechtelijke betrekking. Volgens de man stelt of adstrueert de moeder niet dat haar ongestoorde verhouding met de minderjarige wordt geschaad door de erkenning van de minderjarige door hem. De man is dan ook van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Ten aanzien van de door de bijzondere curator aangedragen oplossing, stelt de man dat de wet die mogelijkheid niet kent.
3. De advocaat-generaal heeft schriftelijk geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. Het hof stelt voorop dat de man als de verwekker van de minderjarige, in beginsel de mogelijkheid van erkenning niet kan worden onthouden. Dit is slechts anders indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. Deze belangen dienen afgewogen te worden tegen het belang van de man en de minderjarige om met elkaar een familierechtelijke band te krijgen door erkenning.
5. Het is aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij een in rechte te respecteren belang heeft bij de weigering tot het verlenen van toestemming tot de erkenning van de minderjarige door de man. Als zodanige feiten en omstandigheden heeft de moeder gesteld dat de man haar stalkt. Er is volgens de moeder een periode geweest dat de man haar gangen heeft nagetrokken. Dit ging volgens haar zelfs zo ver dat haar advocaat de advocaat van de man heeft moeten verzoeken de man te manen hieraan een eind te maken, omdat anders een verzoek tot oplegging van een contactverbod de enige uitweg zou zijn geweest. Voorts heeft zij gesteld dat hij haar geestelijk en lichamelijk heeft mishandeld en dat hij € 500,- van haar heeft gestolen. De moeder heeft daarbij verwezen naar de door haar in eerste aanleg overgelegde brief van 9 januari 2004. Daaruit zou volgens haar blijken dat de man zich onvoorspelbaar kan gedragen.
6. De man heeft deze stellingen van de vrouw betwist. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van de vrouw gelegen haar stellingen met bewijsstukken te onderbouwen. De moeder verwijst weliswaar naar een brief, waaruit volgens haar blijkt dat de man haar stalkt, maar zij heeft deze brief niet in het geding gebracht. De moeder heeft evenmin stukken in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de man haar mishandeld heeft, terwijl zij, zoals zij stelt, daarvoor bij de huisarts en de politie is geweest. Ook van de vermeende diefstal van € 500,- heeft de moeder geen stukken in het geding gebracht. Ten aanzien van de door de moeder gestelde brief van haar advocaat aan de advocaat van de man, heeft laatstgenoemde ter zitting verklaard dat hem een dergelijke brief nimmer heeft bereikt. De moeder heeft met betrekking tot haar stellingen een bewijsaanbod gedaan, maar het hof acht dit bewijsaanbod te weinig gespecificeerd. Het hof zal haar bewijsaanbod dan ook passeren.
7. Het hof heeft kennis genomen van het standpunt van de bijzondere curator, zoals door hem in eerste aanleg naar voren is gebracht. Het hof ziet geen aanleiding om een onderzoek door een deskundige, meer in het bijzonder door de Raad voor de Kinderbescherming, te gelasten.
8. Het hof is, is aanmerking genomen het vorenstaande, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige, danwel de belangen van de minderjarige zelf, bij erkenning van de minderjarige door de man zullen worden geschaad. De moeder heeft derhalve geen in rechte te respecteren belang bij de weigering tot het verlenen van toestemming tot de erkenning van de minderjarige door de man.
9. Het hof overweegt nog dat het bezwaar van de moeder dat de man op termijn misschien een omgangsregeling of een gezagswijziging zal verzoeken, niet tot een ander oordeel leidt, noch op zichzelf noch in samenhang met de overige door haar aangevoerde bezwaren. Deze onzekere toekomstige gebeurtenissen zijn bij de beoordeling van de vraag die thans voorligt, niet aan de orde. De problemen die bij een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige of een gezagswijziging zouden kunnen ontstaan, dienen bij de beoordeling van een eventueel verzoek van de man daartoe mee te wegen. Overigens heeft de man uitdrukkelijk verklaard dat hij niet voornemens is een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling of een gezagswijziging in te dienen. Het is de man, zo heeft hij verklaard, er om te doen dat de minderjarige weet wie zijn vader is, zodat de minderjarig daar rechten aan kan ontlenen.
10. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
11. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
12. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2009.