ECLI:NL:GHSGR:2009:BH3531

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002643-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Jalink
  • J.C.F. van Gelder
  • R.H.J. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens belediging in het kader van de bonnetjesaffaire

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair impliciet primair tenlastegelegde en veroordeeld tot een geldboete van EUR 200,--, subsidiair 4 dagen hechtenis, voor het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde. De zaak betreft uitlatingen van de verdachte aan een journalist van het Rotterdams Dagblad over een medewerker van een raadslid, die volgens de verdachte een ex-psychiatrisch patiënt en een veroordeeld moordenaar zou zijn. Deze uitlatingen zijn op 5 november 2005 gepubliceerd en hebben geleid tot een klacht van de aangever, die zich beledigd voelde.

De verdachte heeft verklaard dat hij ervan uitging dat zijn uitlatingen op waarheid berustten en dat hij de journalist enkel wilde informeren in het kader van het onderzoek naar de bonnetjesaffaire. Het hof heeft vastgesteld dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen feitelijk van aard zijn en niet per se beledigend. Het hof was niet overtuigd van de opzet van de verdachte om de aangever te beledigen of om ruchtbaarheid te geven aan de feiten. Daarom heeft het hof de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding, die in hoger beroep was gehandhaafd, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en zelf recht gedaan, waarbij het de zaak opnieuw heeft beoordeeld en de verdachte heeft vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002643-07
Parketnummer: 10-642096-06
Datum uitspraak: 19 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te \ op \ 1947,
adres: \.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 februari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van EUR 200,--, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding en is bepaald dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van het onderzoek in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat – onder nietigverklaring van het vonnis van de rechtbank van 3 mei 2007 - de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank te Rotterdam, zoals nader toegelicht in zijn appelschriftuur. Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman mede dat zijn verzoek tot terugwijzing naar de eerste rechter uitsluitend is gebaseerd op het door hem aangevoerde formele punt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
Ingevolge artikel 379, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering mag, indien de politierechter schriftelijk vonnis wijst, de uitspraak in geen geval later plaatsvinden dan op de veertiende dag na sluiting van het onderzoek. Het derde lid van genoemd artikel verklaart artikel 345, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
In de onderhavige zaak heeft de politierechter in de rechtbank te Rotterdam blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting het onderzoek gesloten op 13 april 2007.
Vast staat derhalve dat het vonnis waarvan beroep van 3 mei 2007 is uitgesproken na afloop van de voorgeschreven termijn.
Ingevolge artikel 345, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering wordt, indien de uitspraak niet uiterlijk op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden, de zaak op de bestaande tenlaste-legging door hetzelfde college opnieuw onderzocht. Dit laatste kan naar het oordeel van het hof echter alleen gelden voor zover de rechter in eerste aanleg nog geen uitspraak heeft gedaan. Wanneer deze, zoals in de onderhavige zaak, wel uitspraak heeft gedaan en in de hoofdzaak een beslissing heeft gegeven, maar op een te laat tijdstip, en tegen dit vonnis tijdig hoger beroep is ingesteld, dient het aldus gewezen vonnis door de appelrechter te worden vernietigd. Het enkele feit dat het vonnis te laat is gewezen brengt echter naar het oordeel van het hof onder de hiervoor genoemde omstandig-heden niet met zich mee dat de zaak naar de rechter in eerste aanleg moet worden teruggewezen. Het hof zal derhalve het vonnis waarvan beroep vernietigen en de zaak zelf behandelen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair impliciet primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vaststaat dat de verdachte aan een journalist van het Rotterdams Dagblad die hem benaderde in het kader van een onderzoek naar mogelijke malversaties bij de besteding van gelden door fracties van de Rotterdamse gemeenteraad (de zogenaamde bonnetjesaffaire) heeft meegedeeld dat de medewerker van het raadslid X een ex-psychiatrisch patiënt en een veroordeeld moordenaar is (dan wel woorden van gelijke strekking) en dat dit in genoemde bewoordingen op 5 november 2005 in een artikel over deze kwestie is gepubliceerd. De aangever heeft verklaard dat hij zich door deze uitlatingen beledigd voelt en heeft hiervan klachte gedaan.
Door en namens de verdachte is verklaard dat hij ten tijde van het bewuste gesprek met de journalist ervan is uitgegaan dat de door hem gedane uitingen op waarheid berustten. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen die de getuigen A en B in deze zaak hebben afgelegd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de journalist slechts in het kader van het onderzoek naar de bonnetjesaffaire op het spoor van de aangever heeft willen brengen en dat het niet zijn bedoeling is geweest dat de door hem geuite bewoordingen zouden worden gepubliceerd.
Nu de door de verdachte gebruikte bewoordingen op zichzelf van feitelijke aard zijn en niet per se een beledigend karakter dragen, dient te worden nagegaan of de verdachte door het doen van zijn uitlatingen de opzet heeft gehad tot het beledigen van de aangever.
Het hof is hiervan, op grond van het onderzoek ter terechtzitting, niet overtuigd. Voorts heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het kennelijke doel heeft gehad aan de door hem meegedeelde feiten ruchtbaarheid te geven. De verdachte dient derhalve van de gehele telastelegging te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 1.500,--, vermeerderd met EUR 535,50 aan kosten voor rechtsbijstand, en derhalve tot een totaalbedrag van
EUR 2.035,50.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zijn vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de geleden immateriële schade gehandhaafd tot een bedrag van EUR 1,--. Voorts heeft zijn advocaat mr. P.J. de Bruin ter terechtzitting in hoger beroep meegedeeld dat de kosten voor rechtsbijstand worden gehandhaafd tot het verzochte bedrag van EUR 535,50, zodat de vordering in totaal
EUR 536,50 bedraagt.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 1,-- en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair, primair impliciet subsidiair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Jalink,
mr. J.C.F. van Gelder en mr. R.H.J. de Vries, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 februari 2009.