ECLI:NL:GHSGR:2009:BH3657

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002763-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besturen van motorrijtuigen tijdens ontzegging van rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam. De verdachte, geboren in 1975, had eerder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd gekregen. Desondanks bestuurde hij op 9 maart 2007 een bromfiets en op 7 maart 2007 een personenauto, terwijl hij wist dat deze ontzegging van kracht was. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een geldboete van € 650,-, met een subsidiaire hechtenis van 30 dagen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis vernietigd zou worden en dat de verdachte zwaarder gestraft zou worden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn reïntegratietraject. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opnieuw schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft de straf opgelegd in de vorm van een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en heeft de geldboete van € 650,- gehandhaafd. Tevens is de proeftijd van een eerder vonnis verlengd met één jaar, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de noodzaak van verkeersveiligheid benadrukt in zijn beslissing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002763-08
Parketnummers: 10-820542-07, 10-820771-07 en
TUL: 10-803147-05 (TUL)
Datum uitspraak: 17 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van
13 februari 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
3 februari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete van € 650,- subsidiair 13 dagen hechtenis. Omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de niet-tenuitvoergelegde straf is beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 09 maart 2007 te Brielle terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het Slagveld, een motorrijtuig, bromfiets, heeft bestuurd.
2.
hij op 07 maart 2007 te Brielle terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Wallendam, een motorrijtuig, personenauto, heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete van € 650,- subsidiair 13 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, tijdens de periode waarin hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, toch een bromfiets en een auto bestuurd. Tegen plegers van misdrijven als de onderhavige dient streng te worden opgetreden teneinde te voorkomen dat beslissingen, die in het belang van de noodzakelijke verkeersveiligheid zijn gegeven, worden gefrustreerd.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2009, is de verdachte reeds eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft anderzijds in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten al bijna 2 jaar geleden zijn gepleegd, evenals het feit dat de verdachte er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven zijn leven thans op orde te hebben en hem er veel aan gelegen is dat te continueren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer kennis genomen van het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 21 januari 2009, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte thans bezig is met een reïntegratietraject, hetgeen goed verloopt.
Het hof is - alles overwegende - met de advocaat-generaal van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 6 juli 2006 onder parketnummer 10-803147-05 is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, met bevel dat die ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking op de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie, gevorderd dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is in beginsel gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 13 (dertien) dagen.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter te Rotterdam van 6 juli 2006 onder parketnummer 10-803147-05 met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. T.E. van der Spoel en mr. M. Moussault,
in bijzijn van de griffier mr. Y.H.G. van der Hut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 februari 2009.