GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 januari 2009
Zaaknummer : 200.016.214.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-2178
[de minderjarige],
geboren [in] 1993 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting Rentray Flevoland
te Lelystad,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de minderjarige],
advocaat mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te [geboorteplaats],
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.G.H. Janssen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[de minderjarige] is op 17 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 september 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 27 november 2008 een verweerschrift ingediend.
De Raad voor de Kinderbescherming, locatie ’s-Gravenhage, verder: de raad, heeft het hof bij brief van 25 november 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen, alsmede het hof een raadsrapport gedateerd 26 maart 2008 doen toekomen.
Van de zijde van [de minderjarige] zijn bij het hof op 1 december 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 9 december 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 december 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [de minderjarige] en de moeder, bijgestaan door hun advocaten. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [F] en de heer [T]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van [de minderjarige] onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van [de minderjarige] is bij het hof op 10 december 2008 een brief met bijlage, zijnde het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 september 2008, ingekomen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 29 april 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is - uitvoerbaar bij voorraad - [de minderjarige] onder meer van 29 april 2008 tot 29 april 2009 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing ter effectuering van het indicatiebesluit van 15 april 2008 verleend.
Op 19 augustus 2008 heeft Jeugdzorg bij de rechtbank ’s-Gravenhage een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot machtiging om [de minderjarige] voorlopig gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij de bestreden beschikking is Jeugdzorg gemachtigd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg van 2 september 2008 tot 2 maart 2009, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 20 augustus 2008. Het anders of meer verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. [de minderjarige] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot (het hof begrijpt:) machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt zijn beroep.
4. [de minderjarige] is van mening dat de kinderrechter een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting ten onrechte noodzakelijk heeft geoordeeld. Het is in strijd met artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (verder: IVRK) om jongeren met een licht verstandelijke handicap zoals [de minderjarige] in een justitiële jeugdinrichting te plaatsen vanwege een gebrek aan geschikte behandelplekken buiten de justitiële sector. Gelet op artikel 23 IVRK is het onbegrijpelijk dat juist deze groep jongeren niet aangemerkt wordt als de meest kwetsbare groep jongeren die onmiddellijk geplaatst moet worden in een gesloten jeugdzorginstelling. Voorts betwist [de minderjarige] de inhoud van de rapportage van Jeugdzorg alsmede diens stelling dat hij zich aan de benodigde zorg heeft onttrokken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De zorg die hij momenteel krijgt, acht hij geen passende en toereikende behandeling. Van een behandeling is ook nog geen sprake, zo stelt hij, nu er nog geen aanvang is gemaakt met het persoonlijkheidsonderzoek waaruit zal moeten blijken of en welke behandeling hij voor zijn gedragsproblemen nodig heeft. Daarnaast stelt hij dat de thuissituatie aanzienlijk is verbeterd, zodat hij als alternatief van daaruit behandeld en begeleid kan worden.
5. Jeugdzorg is van mening dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals hij heeft gedaan. De rapportages van Jeugdzorg zijn gebaseerd op meldingen van de raad, de politie, de school, de ouders, de stiefzussen van [de minderjarige] en eerdere hulpverlening. De moeder en het netwerk zijn niet in staat geweest om [de minderjarige] binnen de ambulante hulpverlening te laten behandelen. [de minderjarige] heeft zich meermalen aan de hulpverlening onttrokken. Hij ziet onvoldoende in wat hij nodig heeft. Jeugdzorg is van mening dat ambulante hulpverlening in dit stadium ontoereikend is om de bedreigende ontwikkeling van [de minderjarige] te doen keren. Inmiddels heeft een psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden. Hij heeft veel structuur, duidelijkheid en de beslotenheid van een gesloten setting nodig om aan zichzelf te kunnen werken. Hoewel Jeugdzorg van mening is dat het weglooprisico bij [de minderjarige] thans nog te groot is om hem in een besloten setting te plaatsen, is het de bedoeling dat hij zo kort mogelijk in de gesloten setting geplaatst blijft. Bij een positieve ontwikkeling zal hij overgeplaatst worden naar een besloten setting, waar hij meer vrijheden krijgt. Daarnaast acht Jeugdzorg de moeder nog niet in staat [de minderjarige] de structuur en veiligheid te bieden die hij nodig heeft. Er zal eerst onderzocht moeten worden hoe de interactie tussen [de minderjarige] en de moeder is en in hoeverre de moeder, gelet op haar houding jegens de hulpverlening in het verleden, daadwerkelijk bereid is haar medewerking aan Jeugdzorg te verlenen. Op grond van het voorgaande is Jeugdzorg van mening dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg aanwezig zijn.
6. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat de echtscheiding achter de rug is en dat zij [de minderjarige] weer een stabiele opvoedsituatie kan bieden. Sinds 3 november 2008 staat zij ingeschreven in de vierkamerwoning van haar dochter in [X]. Hier heeft zij tevens de beschikking over een kamer voor [de minderjarige]. De moeder verzoekt om heroverweging van het verzoek tot uithuisplaatsing. Voor het overige sluit de moeder zich aan bij het standpunt van [de minderjarige].
7. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg kan slechts worden verleend, indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling ernstig belemmeren en die de opneming en het verblijf in een dergelijke accommodatie noodzakelijk maken om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. [de minderjarige] groeide een gedeelte van zijn jeugd op in een onveilige omgeving, waarbij onder meer sprake was van huiselijk geweld in het gezin. De problemen rondom [de minderjarige] spelen al sinds 1996. De moeder en de stiefvader zaten niet op één lijn voor wat betreft de begrenzing van [de minderjarige]. Daarnaast hadden zij relatieproblemen. De spanningen in huis namen toe door de komst van twee kinderen van de stiefvader uit Marokko. De moeder en de stiefvader bleken onvoldoende vaardigheden te bezitten om [de minderjarige] onder deze omstandigheden een veilige en stabiele thuissituatie te bieden, terwijl hij door zijn verstandelijke beperking juist een meer dan gemiddelde behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en stabiliteit in de opvoedsituatie. [de minderjarige] vertoonde in toenemende mate gedragsproblemen, zoals regeloverschrijding en agressie op school en in de thuissituatie waardoor hij in aanraking kwam met de politie. Op 29 april 2008 werd [de minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst als gevolg van een escalerende thuissituatie.
9. Vanwege de lange wachttijd voor een plaatsing op een behandelsetting voor Licht Verstandelijk Gehandicapten (verder: LVG) is [de minderjarige] eveneens aangemeld voor een overbruggingsplek op de J.P. van den Bent Stichting. Ter overbrugging van de wachttijd werd [de minderjarige] bij zijn stiefzussen geplaatst. Echter, hier escaleerde de situatie. Op 11 juli 2008 is hij bij de Crisis Interventie Eenheid van het Orthopedagogisch Centrum Brabant te Breda geplaatst. Na hiervandaan te zijn weggelopen is hij op 22 juli 2008 overgeplaatst naar de besloten afdeling van Stichting Ipse De Bruggen te Zwammerdam. Hier is hij tot tweemaal toe weggelopen en onttrok hij zich aan de behandelmogelijkheden aldaar. Uiteindelijk is hij op 2 september 2008 - de politie heeft hem toen gevonden nadat hij op 13 augustus 2008 voor de tweede maal was weggelopen - met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg in de Justitiële Jeugdinrichting Rentray Flevoland te Lelystad (verder: de JJI) geplaatst.
10. Uit het rapport van 5 december 2008 van het psychodiagnostisch onderzoek van Traverse Flevoland blijkt dat [de minderjarige] sinds de plaatsing in de JJI ander gedrag vertoont dan eerder was vastgesteld. Hoewel het zorgelijk gedrag dat hij momenteel vertoont anders is dan in het verleden, zouden beide volgens de onderzoekers een uiting kunnen zijn van de onderliggende gezinsproblematiek, waarvoor hij behandeling behoeft. Uit de brief met bijlagen van 9 december 2008 van Jeugdzorg blijkt dat [de minderjarige] op 27 november 2008 is overgeplaatst naar een behandelgroep binnen de JJI. De bedoeling van Jeugdzorg is dat hij bij een positieve ontwikkeling wordt overgeplaatst naar een besloten behandelgroep. Gelet op het voortdurende wegloopgedrag van [de minderjarige] in het verleden, acht het hof het noodzakelijk dat deze behandeling binnen de gesloten setting wordt voortgezet om te voorkomen dat hij zich aan de noodzakelijke zorg onttrekt. Om deze reden acht het hof een thuisplaatsing bij de moeder dan ook nog niet aan de orde. De vraag in hoeverre de thuissituatie bij de moeder verbeterd is, doet aan dit oordeel van het hof niet af.
11. Uit het vorenoverwogene volgt naar het oordeel van het hof dat aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt voldaan. In het kader van de overgangsregeling (artikel VII van de Wet van 20 december 2007, Stb.2007, 578) is het tot 1 januari 2010 mogelijk een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, wegens plaatsingsgebrek in een dergelijke accommodatie, ten uitvoer te leggen in een justitiële jeugdinrichting. Hoewel de wet deze mogelijkheid schept, ziet het hof zich gelet op het beroep van [de minderjarige] op de artikelen 23 en 37 IVRK voor de vraag gesteld of de ernst van de gedragsproblematiek van [de minderjarige] alsmede het risico dat hij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken de tenuitvoerlegging van de machtiging in een justitiële jeugdinrichting rechtvaardigen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft Jeugdzorg, voorafgaande aan het verzoek tot gesloten machtiging, zorgvuldig gekeken naar de mogelijkheden om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] op een minder ingrijpende wijze en aansluitend op zijn handicap af te wenden. In verband met het voortdurende wegloopgedrag van [de minderjarige] alsmede de toenemende noodzaak van behandeling van zijn gedragsproblemen heeft Jeugdzorg zich naar het oordeel van het hof terecht genoodzaakt gezien om - als laatste redmiddel - over te gaan tot een verzoek tot gesloten plaatsing in de wetenschap dat de machtiging momenteel in een justitiële jeugdinrichting ten uitvoer zou worden gelegd. Daarnaast heeft Jeugdzorg ter terechtzitting verklaard dat het behandeltraject met de nodige voortvarendheid ten uitvoer zal worden gelegd om de plaatsing in een gesloten setting zoveel mogelijk te beperken, waarbij het hof er van uitgaat dat Jeugdzorg zich aan deze toezegging zal houden, waarbij het hof opmerkt, dat [de minderjarige] daar tot op zekere hoogte zelf ook de hand in heeft door mee te werken aan zijn behandeling. Bovendien zal de situatie in het kader van een eventuele verlenging van de machtiging voor afloop van de huidige machtiging op 2 maart 2009 onderworpen worden aan een rechterlijke toets, waarmee de duur van de gesloten plaatsing zoveel als mogelijk beperkt dient te worden. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de ernstige gedragsproblemen van [de minderjarige] en de noodzaak tot behandeling daarvan de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting onder deze omstandigheden rechtvaardigen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
12. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Dusamos en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2009.