ECLI:NL:GHSGR:2009:BH3785

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.038/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Dusamos
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met verstandelijk beperkte ouders

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1996, die opgroeit in een gezin met verstandelijk beperkte ouders. De ouders, hierna gezamenlijk aangeduid als 'de ouders', hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 27 mei 2008, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van hun kind zijn verlengd. De ouders zijn van mening dat er onvoldoende redenen zijn voor de uithuisplaatsing en dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging voor een jaar heeft verlengd. Ze stellen dat de rapportage van de gezinsvoogd niet voldoende onderbouwing biedt voor deze ingrijpende beslissing.

Jeugdzorg, de stichting die betrokken is bij de zorg voor de minderjarige, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden is verlengd. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige in een onveilige thuissituatie, en de ouders worden beschuldigd van onvoldoende pedagogische vaardigheden en inzicht. Het hof heeft de zaak op 10 december 2008 mondeling behandeld, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van Jeugdzorg.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een residentiële setting verblijft en dat er een behandeltraject is gestart. Het hof oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om het onderzoek naar de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de minderjarige voort te zetten. De ouders ontkennen de ernst van de problemen en staan niet open voor hulpverlening, wat het hof als een belemmering ziet voor de ontwikkeling van de minderjarige. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de ontwikkeling van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 januari 2009
Zaaknummer : 200.012.038.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-950
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beide wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. H.D. Gelderloos,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 24 juli 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 mei 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 12 september 2008 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 29 september 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen, alsmede het hof het raadsrapport gedateerd 6 augustus 2008 doen toekomen.
Op 10 december 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [G] en de heer [G]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de ouders onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. [de minderjarige] is op 18 november 2008 op multifunctioneel centrum De Banjaard te [X] (hierna: De Banjaard) gehoord.
Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg, met instemming van de advocaat van de ouders, een verslag van de observatiebespreking van [de minderjarige] van 17 november 2008 van De Banjaard overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats].
Op 15 april 2008 heeft Jeugdzorg een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd van 29 mei 2008 tot 29 mei 2009 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg. Voorts is de aan Jeugdzorg verleende machtiging [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening verlengd van 29 mei 2008 tot 29 mei 2009, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige]. Zij verblijft momenteel in De Banjaard.
2. De ouders verzoeken de beslissing ten aanzien van [de minderjarige] (het hof begrijpt:) voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij voor een kortere periode zal gelden.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de ouders.
4. De ouders zijn van mening dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten onrechte voor de duur van een jaar heeft verlengd. Zij voeren daartoe het volgende aan. Van meet af aan zijn er onvoldoende redenen geweest om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De rapportage die ten grondslag ligt aan het inleidend verzoek van de raad biedt onvoldoende onderbouwing om een dergelijk ingrijpende beslissing op te baseren. De vroegere ZLMK-school van [de minderjarige], ’t Kraaienest te [X], heeft nimmer zorgen gehad. De conclusie dat de ouders over onvoldoende inzicht, pedagogische en communicatieve vaardigheden beschikken om [de minderjarige] in de thuissituatie op te voeden, is afkomstig van de gezinsvoogd en sterk gekleurd door de wanverhouding tussen hem en de ouders. De vasthoudendheid waarmee de onterechte beschuldiging van seksueel misbruik gebruikt werd om de vader op afstand te houden is zeker debet aan die wanverhouding, zo stellen de ouders. Voorts is het uitblijven van een behandeling gedurende vrijwel een jaar niet in het belang van [de minderjarige]. Er is nog geen diagnose gesteld en het is onduidelijk welke behandeling nodig is. De ouders verzoeken om een beperking van de duur van de uithuisplaatsing.
5. Jeugdzorg is van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op juiste gronden is verlengd. Hoewel in het raadsrapport van 6 augustus 2007 enkele malen wordt verwezen naar vermoedens van seksueel misbruik, is dit niet de grond van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing geweest. Er waren zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] tegen de achtergrond van een onveilige thuissituatie. [de minderjarige], zelf licht verstandelijk gehandicapt, groeide op in een onstabiele thuissituatie met verstandelijk beperkte ouders. De ouders hebben onvoldoende draagkracht en beschikken niet over adequate pedagogische vaardigheden en inzicht. Zij erkennen de problemen van [de minderjarige] niet en staan niet open voor hulpverlening. De context van het gezin biedt volgens Jeugdzorg te weinig compenserende factoren voor [de minderjarige] om zich positief te kunnen ontwikkelen. Op grond van het voorgaande is Jeugdzorg van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden verlengd.
6. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing mag slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is teneinde het onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid te kunnen voortzetten en haar, gezien de bevindingen tot nu toe, te kunnen behandelen.
7. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uit het raadsrapport van 6 augustus 2007 volgt naar het oordeel van het hof dat [de minderjarige] opgroeide in een onveilige, ongestructureerde en onstabiele thuissituatie als gevolg van onder meer de pedagogische onmacht en verstandelijke beperkingen van de ouders. Het aanvankelijk vermoeden van seksueel misbruik van [de minderjarige] en haar zus in de thuissituatie, dat voor de raad een van de redenen is geweest om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verzoeken, is niet door politie-onderzoek bevestigd. Uit voornoemd raadsrapport blijkt evenwel dat [de minderjarige] dermate ernstig getraumatiseerd is, dat nader onderzoek en behandeling noodzakelijk zijn. Het hof is van oordeel dat de ouders over onvoldoende pedagogische kwaliteiten beschikken om [de minderjarige] hierin vanuit de thuissituatie te begeleiden, hetgeen een behandeling in een residentiële setting noodzakelijk maakt. Alhoewel sprake is van een liefdevolle verhouding van de ouders tot [de minderjarige], ontkennen zij de ernst van de problemen van [de minderjarige] en zien mede daardoor het belang van een behandeling onvoldoende in. Het hof meent dat de wijze waarop getracht is een behandeling voor [de minderjarige] in gang te zetten, niet de schoonheidsprijs verdient. Evenwel is het hof ter terechtzitting gebleken dat het behandeltraject bij De Banjaard inmiddels is gestart en dat [de minderjarige] zich daar vooralsnog goed ontwikkelt. Het hof acht het dan ook in het belang van haar ontwikkeling dat het behandeltraject - tenminste voor de duur van de huidige machtiging - wordt voortgezet. Het hof acht het overigens in het belang van een goede samenwerking tussen de gezinsvoogd en de ouders dat de overdracht naar de William Schrikker Stichting zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden. Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Dusamos en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2009.