GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 februari 2008
Zaaknummer : 200.017.088.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-1377
[appellant],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J. Zennipman,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te [woonplaats],
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.D. Haytink
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het beroepschrift van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
1. [betrokkene],
grootouder moederszijde,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de oma.
2. Pleegouders van de minderjarigen,
wonende op bij Jeugdzorg bekend adressen
hierna te noemen: de pleegouders van de minderjarigen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 juli 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 22 december 2008 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 5 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 18 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 15 januari 2009 en 22 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 23 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Z-H Noord, hierna de Raad, heeft het hof bij brief van 11 november 2008 medegedeeld ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de oma. Namens Jeugdzorg is verschenen mevrouw A. van der Plas, die waarneemt voor de heer A.F. Haitjema en namens de Raad de heer O. Ente. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De pleegouders zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen, maar hebben wel een schriftelijke reactie door Jeugdzorg doen overleggen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats], verder:
[minderjarige 1],
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2001 te
[geboorteplaats], verder: [minderjarige 2],
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedag] 2003 te
[geboorteplaats], verder: [minderjarige 3], en
- [minderjarige 4], geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 4],
ook gezamenlijk verder: de minderjarigen. De minderjarigen zijn door de vader erkend. Zij verblijven thans in een pleeggezin, nadat ze eerst bij de oma verbleven.
Bij beschikking van 17 juli 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 28 juli 2007 tot 28 juli 2008. Tevens is de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen dag en nacht uit huis te plaatsen bij de oma verlengd van 28 juli 2007 tot 28 juli 2008.
Bij beschikking van 22 april 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage is, onder meer uitvoerbaar bij voorraad, Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een (crisis)pleeggezin van 22 april 2008 tot 30 april 2008.
Bij beschikking van 29 april 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage is, onder meer uitvoerbaar bij voorraad, Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een (crisis)pleeggezin van 30 april 2008 tot 28 juli 2008, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij bestreden beschikking van 22 juli 2008 van rechtbank ’s-Gravenhage is, onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, de aan Jeugdzorg verleende machtiging verlengd om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin van 28 juli 2008 tot 28 juli 2009, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, af te wijzen op de in het beroepschrift omschreven gronden en te beslissen dat de minderjarigen geplaatst dienen te worden bij de oma. De vader ondersteunt het beroep van de moeder.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat het onbegrijpelijk is dat de kinderrechter kan oordelen dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij in verschillende pleeggezinnen geplaatst worden en niet bij de oma, nu er geen enkel onderzoek rondom de thuissituatie van oma heeft plaatsgevonden. Voorts stelt de moeder dat ook nadat door de rechtbank in de beschikking van 29 april 2008 uitdrukkelijk opgedragen is aan Jeugdzorg onderzoek te doen naar de thuissituatie van oma, er geen enkel onderzoek heeft plaatsgevonden. De moeder stelt voorts dat de informatie die in de brief van 21 juli 2008 van Jeugdzorg wordt verstrekt aan de rechtbank op geen enkele wijze gestaafd wordt met verklaringen en/of rapportages van derden. De brief van 21 juli 2008 kan dan ook niet worden uitgelegd als zijnde het onderzoek dat de rechtbank heeft opgedragen aan Jeugdzorg, aldus de moeder. Verder stelt de moeder dat het weghalen van de minderjarigen bij de oma niet in het belang voor hun ontwikkeling is, nu de oma een belangrijke hechtingsfiguur van hen is. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij een andere gezinsvoogd wil. Ook heeft de moeder ter zitting aangegeven dat zij een deskundigenonderzoek wil naar de thuissituatie bij de oma.
5. De vader ondersteunt het beroep van de moeder. De vader stelt dat er amper sprake is van onderbouwing van de beweringen dat de minderjarigen het niet goed bij oma hadden. Er zijn volgens de vader geen onafhankelijke bronnen die de beweringen bevestigen. Ter zitting heeft de vader verklaard dat het onbegrijpelijk is dat de samenwerking met de gezinsvoogd vier jaar goed is verlopen en sinds de nieuwe gezinsvoogd gekomen is er wordt gezegd dat de minderjarigen het niet goed bij oma hebben.
6. Jeugdzorg stelt dat zij voldoende onderzoek gedaan heeft naar de thuissituatie van de oma, voordat de kinderen uit huis geplaatst werden. Nadat de minderjarigen uit huis geplaatst zijn, heeft Jeugdzorg geen verder onderzoek gedaan. De rechter heeft bij het (spoed)verzoek machtiging uithuisplaatsing aan het eind van de zitting zijn besluit gemotiveerd en de uitspraak van de rechter is volgens Jeugdzorg helder. Voorts stelt Jeugdzorg dat de (geestelijke) stabiliteit van oma zorgelijk is. De oma zou momenteel verblijven in een locatie van psyQ. Ter zitting heeft Jeugdzorg gesteld dat het contact tussen de huidige gezinsvoogd en de ouders moeizaam verloopt. Er waren echter al zorgen ten tijde van de vorige gezinsvoogden, alleen was het destijds niet mogelijk deze met feiten te onderbouwen. Ook heeft Jeugdzorg verklaard dat terugplaatsing bij de oma geen optie is.
7. Ter zitting heeft de Raad verklaard dat er een samenwerkingsprobleem is tussen de ouders en Jeugdzorg. De ouders lijken niet te profiteren van de geboden hulp. De Raad acht dit niet op te lossen door de kinderen terug te plaatsen bij de oma zonder onderzoek. De Raad wijst er op dat er geen adequaat onderzoek gedaan kan worden bij kinderen met hechtingsproblemen en onvoldoende veiligheid. Betreffende het seksueel misbruik wijst de Raad er op dat de minderjarigen in de kleuterfase gefixeerd zijn op kinderlijke seksualiteit. Ook nemen de minderjarigen veel van tv over. Naar het mogelijk seksueel misbruik dient een onderzoek gedaan te worden, waarin Jeugdzorg een leidende taak heeft. De Raad concludeert dat de overige onduidelijkheden uitgezocht dienen te worden en dat een deskundigenonderzoek gepast is.
8. Ten aanzien van [minderjarige 1] overweegt het hof als volgt. De in de bestreden beschikking verleende machtiging loopt van 28 juli 2008 tot 28 juli 2009. Door Jeugdzorg is in het geding gebracht een beschikking van 25 november 2008 van de kinderrechter te ’s-Gravenhage waarbij aan Jeugdzorg machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode van 25 november 2008 tot 25 maart 2009. De behandeling van het verzoek daartoe is voor het overige aangehouden tot 24 maart 2009. Uit het daarbij behorende indicatiebesluit volgt dat [minderjarige 1] op grond van de bestreden machtiging en in afwachting van een machtiging ‘gesloten jeugdzorg’ vanaf 21 oktober 2008 is geplaatst bij het project Time Out 1 (Frankrijk) van de Stichting Horizon. Nu laatstgenoemde machtiging ziet op een voorziening van een andere soort dan die van de bestreden beschikking en niet is aangegeven wanneer de gesloten plaatsingsmogelijkheid beschikbaar komt, gaat het hof ervan uit dat de beschikking van 25 november 2008 de bestreden beschikking aanvult. Hieruit volgt dat de moeder, ook voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], nog steeds belang heeft bij het hoger beroep en het hof dit bij zijn oordeel zal betrekken.
9. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. De moeder verzoekt het hof, na vernietiging van de bestreden beschikking - zakelijk weergegeven - de verzochte verlening van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af te wijzen en daarbij te bepalen dat zij geplaatst dienen te worden bij oma. Niet in discussie is dat de minderjarigen niet bij de moeder kunnen wonen. Reeds om die reden is het verzoek van de moeder niet vatbaar voor toewijzing. Voor zover is beoogd te verzoeken dat de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen wordt toegestaan doch dat daarbij wordt bepaald dat de verlengde machtiging ten uitvoer zal worden gelegd bij oma, wordt miskend dat Jeugdzorg onderbouwd heeft aangegeven dat de geïndiceerde jeugdzorg in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. De minderjarigen zijn, na een aantal jaren bij oma als netwerkpleeggezin te hebben gewoond, op 28 april 2008 in crisispleeggezinnen geplaatst. Uit het verzoek van 29 mei 2008 van jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen alsmede de brief van 21 juli 2008 blijk dat toen pas duidelijk is geworden dat de minderjarigen, door het verblijf bij oma, ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Oma lijkt onvoldoende capabel om de vier jonge kinderen de opvoeding en verzorging te geven die zij nodig hebben. Er bestaan sterke aanwijzingen voor fysieke en pedagogische verwaarlozing. Evenmin heeft oma de veiligheid van de minderjarigen kunnen garanderen, getuige de gewelddadige incidenten van oma met haar ex-partner. Er is daarenboven gerede twijfel of oma zich heeft gehouden aan de afspraak met Jeugdzorg dat de minderjarigen geen contact mogen hebben met hun biologische ouders. Nu de minderjarigen alweer enige tijd in andere pleeggezinnen dan dat van oma verblijven, wordt steeds meer kenbaar hoezeer de minderjarigen in hun ontwikkeling zijn bedreigd (geweest). Reeds daarom ligt het niet in de rede verder onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie bij oma met het doel de minderjarigen daarnaar terug te laten keren, zoals de moeder wil.
10. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de kinderrechter terecht en op goede gronden tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen heeft beslist, hetgeen bekrachtiging van de bestreden beschikking tot gevolg heeft.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en van Wijk, bijgestaan door mr. Volmer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2009.