ECLI:NL:GHSGR:2009:BH9182

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.044-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Mink
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de alimentatieplichtige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de vader moet betalen voor zijn minderjarige kinderen. De vader, die in een schuldsaneringssituatie verkeert, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2008 aangevochten, waarin hem werd opgedragen een bijdrage van € 150,- per maand per kind te betalen. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om deze alimentatie te voldoen en heeft een draagkrachtberekening overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Hij heeft ook aangegeven dat hij is toegelaten tot een stabilisatietraject van de Gemeentelijke Kredietbank en dat hij een aanvraag tot schuldhulpverlening heeft ingediend.

De moeder, die de alimentatie heeft aangevraagd, betwist de stelling van de vader en stelt dat hij wel degelijk in staat is om de alimentatie te betalen. Zij verwijst naar de schuldenlast van de vader en zijn verplichtingen onder de Wet Werk en Bijstand (WWB). Tijdens de zitting is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft de zaak vertegenwoordigd.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de hoge schuldenlast van de vader en de toepassing van de WSNP op de moeder. Het hof concludeert dat de vader, hoewel de WSNP niet op hem van toepassing is, zich in een financiële situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van een schuldsaneringsregeling. Hierdoor is het hof van oordeel dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen, omdat de vader niet in staat is om aan zijn alimentatieplicht te voldoen. Deze beslissing is genomen op 4 maart 2009 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 maart 2009
Zaaknummer : 200.010.044.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-430
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.A. de Graaff,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E. van Veenendaal.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 3 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 april 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 4 september 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 22 september 2008 en 10 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De moeder heeft het hof bij brief van 22 januari 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 6 februari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de moeder. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 11 april 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen, voor wat betreft de na heden verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 150,- per maand per kind zal uitkeren, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal worden verleend, en verstaan dat genoemde uitkering telkens per 1 januari zal worden gewijzigd ingevolge de wettelijke indexering.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna ook kinderalimentatie, ten behoeve van:
- [kind], geboren [in 1998] te [woonplaats];
- [kind], geboren [in 2005] te [woonplaats];
- [kind], geboren [in 2007] te [woonplaats], hierna: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, de moeder in haar verzoek in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen.
3. De vader heeft in zijn enige grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het inleidend verzoek als niet onrechtmatig of ongegrond kan worden toegewezen. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om de opgelegde alimentatie te betalen. Ter staving van zijn stelling heeft hij een draagkrachtberekening overgelegd. Voorts stelt de vader dat hij een aanvraag tot schuldhulpverlening heeft ingediend en is hij thans toegelaten tot een stabilisatietraject van de Gemeentelijke Kredietbank. Verder stelt de vader dat de moeder alleen vaststelling van een kinderalimentatie kan vragen voor zover er sprake zou zijn van een wijziging van omstandigheden. Namens de moeder is gesteld noch gebleken dat een dergelijke wijziging heeft plaatsgevonden, aldus de vader. De moeder dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen, mede gelet op zijn overgelegde draagkracht-berekening. Ten aanzien van de schulden stelt de moeder dat zij momenteel niet aflost op deze huwelijkse schulden, noch heeft de vader er blijk van gegeven af te lossen op deze schulden. De moeder stelt voorts dat haar op grond van het bepaalde in artikel 55 Wet Werk en Bijstand (WWB) de verplichting is opgelegd voor zichzelf en voor haar kinderen een onderhoudsbijdrage van de vader te verzoeken.
Wijziging van omstandigheden
5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof het volgende. Het hof stelt vast dat partijen bij convenant van 8 november 2007 zijn overeengekomen dat de vader geen bijdrage in het levensonderhoud van de moeder, danwel een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, kan voldoen, gelet op het feit dat de vader c.q. partijen in een schuldsaneringsituatie verkeren. Daarbij is bepaald dat de moeder zich het recht voorbehoudt om tijdens of na de schuldregeling alsnog een vordering c.q. vorderingen ter zake in te stellen, indien en voorzover de draagkracht van de vader zulks alsdan toelaat. Uit het convenant volgt dat de moeder een eerste vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen kan verzoeken. Naar het oordeel van het hof is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
Draagkracht vader
6. Gebleken is dat tijdens het huwelijk van partijen een hoge schuldenlast is ontstaan ten bedrage van € 75.953,19 en dat partijen in 2007, lopende de echtscheidings-procedure, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling hebben ingediend. Het verzoek is in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het hof afgewezen, op grond van het oordeel dat er gegronde vrees bestond dat partijen hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zouden nakomen. Ter zitting heeft de vader verklaard dat er een hoge schuldenlast is, welke schulden door het huwelijk ook voor zijn rekening komen. Namens de moeder is ter zitting verklaard dat zij deze hoge schuldenlast erkent maar door haar WWB-uitkering op geen enkele wijze bijdraagt aan de aflossing op de huwelijkse schulden. Met ingang van 6 oktober 2008 is op de moeder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna WSNP) van toepassing verklaard. De vader heeft zich op 10 juli 2008 vrijwillig aangemeld voor een schuldhulpverleningstraject, (te weten een stabilisatieproject van de Gemeentelijke Krediet Bank). De vader werkt bij [werkgever] en via een machtiging wordt zijn salaris iedere maand direct van zijn werkgever doorbetaald aan de Gemeentelijke Krediet Bank Rotterdam. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) heeft beslag gelegd op zijn salaris. De vader ziet, indien de schuldhulpverlening niet slaagt, naar eigen zeggen geen andere mogelijkheid meer dan zijn faillissement aan te vragen.
Conclusie
7. Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en mede gezien de omvang van de schuldenlast van de vader, is het hof van oordeel dat de vader, hoewel op de vader niet de WSNP van toepassing is verklaard, in een financiële positie verkeert die gezien haar opzet en inhoud in zodanige mate overeenkomt met een schuldsaneringsregeling op basis van de WSNP, dat de financiële positie waarin de vader verkeert, hieraan gelijk gesteld dient te worden. De vader heeft aannemelijk gemaakt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om kinderalimentatie te kunnen betalen. Onbetwist heeft hij gesteld dat hij afbetaalt op huwelijkse schulden van een aanzienlijke omvang. Gelet hierop en op de hoogte van de schuldenlast acht het hof het aannemelijk dat de aflossing op de huwelijkse schulden de draagkracht van de vader zodanig aantast, dat hij om die reden geen kinderalimentatie kan opbrengen.
8. Nu de draagkracht van de vader geen kinderalimentatie toelaat dient het inleidende verzoek van de moeder te worden afgewezen. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Mink en Bos, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2009.