ECLI:NL:GHSGR:2009:BH9270

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.013.014.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • B. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en ondertoezichtgestelde kinderen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de omgang tussen grootouders en hun kleinkinderen die onder toezicht zijn gesteld. De vader van de kinderen heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin werd bepaald dat de grootouders de kinderen één keer per maand mogen bezoeken, samen met de moeder. De vader is van mening dat de omgang te belastend is voor de kinderen en dat deze onder begeleiding zou moeten plaatsvinden. Hij stelt dat de grootouders de kinderen aanmoedigen om het contact met hem te verminderen en dat de omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De grootvader daarentegen betoogt dat de omgang met de grootouders positief is voor de kinderen en dat zij een goede band hebben. Het hof heeft de zaak op 4 maart 2009 behandeld en is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor de vordering van de vader om de omgang onder toezicht te laten plaatsvinden. De grootouders hebben de omgangsregeling correct nageleefd en de kinderen hebben plezier in het contact met hen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 maart 2009
Zaaknummer : 105.013.014.01
Rekestnummer : 585-R-08
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-689
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J.M. van Daalhuizen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de grootvader,
advocaat mr. M.D. van Velthoven.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: de stichting.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 15 april 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 januari 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De stichting heeft op 23 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
De grootvader heeft op 24 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
Op 4 februari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.A.E.M. Amesz, vervangende mr. E.J.M. van Daalhuizen, de grootvader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.D. van Velthoven, de moeder en de grootmoeder, mevrouw [X-Y]. De stichting is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is als omgangsregeling bepaald dat de grootouders de moeder éénmaal per maand zullen vergezellen als zij de kinderen conform de bij beschikking van 1 november 2006 van de rechtbank te Rotterdam vastgestelde aanwijzing bezoekregeling, bezoekt, en wel zodanig dat steeds één van de grootouders de moeder bij haar bezoeken vergezelt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de grootouders en de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2], en
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 3],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 3 oktober 2007 bepaald dat de moeder na de ontbinding van het huwelijk het gezag alleen zal uitoefenen over de minderjarigen. Van deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling tussen de grootouders en de minderjarigen betreft, te vernietigen en, nu rechtdoende, te bepalen, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de grootvader voor het vaststellen van een omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek alsnog af te wijzen.
3. De grootvader heeft het beroep van de vader gemotiveerd bestreden en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De stichting heeft het beroep van de vader gemotiveerd bestreden.
5. In zijn verweerschrift heeft de grootvader aangevoerd dat het hoger beroep van de vader niet- ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens de grootvader heeft de vader geen grieven aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank en dient de vader reeds om die reden niet- ontvankelijk te worden verklaard. Kennelijk beroept de grootvader zich op artikel 359 Rv juncto artikel 278 lid 1 Rv. Het hof is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Immers, in het beroepschrift beklaagt de vader zich er op daarin uiteengezette gronden over dat de kinderrechter de bestreden omgangsregeling heeft vastgesteld. Daar naar het oordeel van het hof uit het beroepschrift blijkt op welke gronden de vader oordeelt dat de door hem bestreden beschikking onjuist is, is hij ontvankelijk in zijn beroep.
6. Ter toelichting op zijn hoger beroep heeft de vader – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De vader heeft vernomen dat de grootouders telkens gezamenlijk met de moeder bij de minderjarigen op bezoek komen. De vader is van mening dat de grootouders geen goede invulling geven aan de omgangsregeling zoals deze door de rechtbank is bepaald. De door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de minderjarigen en de grootouders is te belastend voor de minderjarigen, ook afgezet tegen de zeer beperkte omgang die de vader en de moeder hebben, namelijk ieder 1 uur per 14 dagen. Bij de behandeling van de minderjarigen wordt geen rekening gehouden met de invloed van de omgang op de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de minderjarigen. De vader heeft van de twee oudste minderjarigen vernomen dat zij het contact met de grootouders te veel vinden en dat zij door de grootouders worden gestimuleerd om het contact met hun vader te verminderen. De vader weerspreekt dat er een goede band was tussen de grootouders en de minderjarigen. In de visie van de vader is van een goede balans tussen de contacten met de vader en de moeder enerzijds en de grootouders anderzijds geen sprake.
De vader acht het van belang dat de raad voor de kinderbescherming een nader advies verstrekt.
7. De grootvader meent dat hij en zijn vrouw de beslissing van de rechtbank op een correcte wijze naleven. De minderjarigen beleven veel plezier aan de omgang met de grootouders, met wie zij een goede band hebben. Het is niet belastend voor de minderjarigen. Er bestaat een hechte band tussen de grootouders en de minderjarigen. De grootouders beïnvloeden de minderjarigen niet. Zij hebben altijd veel voor de minderjarigen over gehad en zijn zelfs – tegen de wil van de vader in – met de oudste minderjarige op vakantie geweest. De vader komt soms niet op bezoek bij de minderjarigen omdat hij het vergeten is of andere prioriteiten heeft.
Aangezien de gezinsvoogd advies heeft uitgebracht acht de grootvader een nader advies van de Raad niet noodzakelijk.
8. In haar verweerschrift heeft de stichting aangegeven dat steeds een van de grootouders de moeder bij haar bezoeken aan de minderjarigen begeleidt. De grootouders hebben nimmer de minderjarigen gezamenlijk bezocht. Voorts is de stichting van mening dat het contact tussen de grootouders en de minderjarigen niet te belastend voor de minderjarigen is. De twee oudste minderjarigen hebben laten blijken dat zij blij zijn met de bezoeken van de grootouders. Hoewel het bij de jongste minderjarige, gelet op haar jonge leeftijd, moeilijker te achterhalen is wat zij van de bezoeken vindt, reageert zij op het bezoek zoals gebruikelijk: zij begroet de moeder en de grootouders vrolijk.
9. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat de twee oudste minderjarigen één keer per twee weken bij de moeder thuis op bezoek komen. Voorts is ter terechtzitting komen vast te staan dat de vader op zichzelf geen bezwaar heeft tegen de omgang tussen de grootouders en de minderjarigen, doch van mening is dat de omgang onder begeleiding casu quo onder toezicht dient plaats te vinden. Reeds gelet hierop ziet het hof geen reden om van de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling af te wijken. Het hof overweegt daarbij dat de stichting geen bezwaren heeft geuit tegen de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling. Anders dan de vader stelt acht het hof niet aannemelijk dat het contact tussen de grootouders en de minderjarigen te belastend voor de minderjarigen is. In de overgelegde stukken treft het hof geen gronden of aanwijzingen aan voor de door de vader in zijn hoger beroepschrift geformuleerde en door de grootvader gemotiveerd weersproken bezwaren. De stellingen van de vader vinden geen steun in de processtukken en ook ter terechtzitting is het hof niet van nadere feiten gebleken. Integendeel, de minderjarigen lijken een goede band met de grootouders te hebben en hebben behoefte aan contact met hun grootouders.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. Voor de door de vader verzochte beslissing om de omgang tussen de grootouders en de minderjarigen te laten plaatsvinden onder begeleiding casu quo onder toezicht, ziet het hof – nog afgezien van de vraag of dit verzoek, dat de vader eerst ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, ontvankelijk kan worden geacht – in het licht van de gegeven omstandigheden evenmin aanleiding.
10. Met betrekking tot het standpunt van de vader dat het noodzakelijk is een onderzoek door de raad te gelasten opdat kan worden onderzocht of een omgangsregeling tussen de minderjarigen en de grootouders in hun belang kan worden geacht overweegt het hof als volgt. Gelet op hetgeen reeds onder 9 is overwogen en mede gelet op hetgeen uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, acht het hof een dergelijk onderzoek door de raad niet nodig voor de te nemen beslissing.
11. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Bouritius, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2009.