GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 maart 2009
Zaaknummer : 105.012.879/01
Rekestnummer : 450-M-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-353
[appellant],
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.J.A. Burlet,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.A.J. Maat,
[x],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [kind 1].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 maart 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 19 december 2007.
De moeder heeft op 6 augustus 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 7 april 2008, 7 juli 2008, 22 september en 3 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader en de moeder bijgestaan door hun advocaten. [kind 1] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige [kind 2] heeft ondanks uitnodiging daartoe van het hof niet schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen kinderen [kind 1] en [kind 2] bepaald op € 125,- per maand per kind met ingang van 1 december 2006, waarbij de wettelijke indexering per 1 januari 2007 is uitgesloten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [kind 1], geboren in 1989 te Nederland, hierna: [kind 1], en
- [kind 2], geboren in 1991 te Nederland, hierna: [kind 2],
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de beschikking zodanig te wijzigen dat de door hem te betalen alimentatie op nihil wordt gesteld.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt zij het hof aan de bestreden beschikking toe te voegen dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
4. Volgens grief 1 van de vader heeft de rechtbank bij de berekening van de draagkracht ten onrechte rekening gehouden met de door de vader gekregen geldprijs. De vader heeft nog maar een zeer gering vermogen over. De vader heeft indertijd een bedrag van € 272.268,12 ontvangen. Daarvan heeft hij € 195.222,21 gespendeerd aan de verbouwing van zijn woning en is € 49.237,40 is uitgegeven aan overige zaken, waaronder een auto. Het restant van € 27.808,51 (exclusief rendement) is niet, zoals de rechtbank zegt, in ieder geval nog over. Volgens de vader moest hij voorzien in dagelijks levensonderhoud van zichzelf en de twee bij hem wonende kinderen en heeft hij destijds op ruime schaal geld uitgegeven aan luxe goederen en diensten. Omdat partijen na de echtscheiding ieder de zorg voor twee kinderen op zich hadden genomen, hoefde hij er geen rekening mee te houden dat hij in de toekomst wellicht geconfronteerd zou worden met alimentatieverplichtingen. Bovendien heeft de moeder hetzelfde bedrag ontvangen als de vader. Van de moeder mag dan ook verwacht worden dat zij dit bedrag niet in zijn geheel heeft uitgegeven. De behoefteberekening dient dan ook te worden berekend aan de hand van de draagkracht van beiden, aldus de vader.
5. Volgens de moeder heeft zij vanaf het uiteengaan van partijen de volledige lasten van de jongste twee kinderen voldaan; de oudste - [kind 3] - had op dat moment zelf inkomen, maar is in februari 2004 bij de moeder komen wonen toen hij arbeidsongeschikt werd. [kind 3] genoot geen uitkering. De vrouw heeft derhalve ook de kosten van [kind 3] betaald tot hij in september 2007 een volledige werkkring heeft aanvaard. [kind 1] voorziet sinds december 2007 in eigen levensonderhoud. Derhalve wordt voor [kind 1] een bijdrage gevraagd over de periode 1 december 2006 tot 1 december 2007. Voor wat betreft het vermogen van de vader stelt de moeder dat het op ruime schaal geld uitgeven onverantwoord was, en niet ten nadele mag strekken van de kinderen; hetzelfde geldt voor het bedrag van € 49.237,50. Ook de verbouwing van het huis was onverantwoord: de waarde is slechts met € 30.000,- toegenomen. Voor wat betreft het inkomen van de moeder geldt dat dit netto € 1.050,- per maand bedraagt. Moeder is gedwongen, met twee kinderen te verzorgen, om in te teren op haar vermogen. De kosten van deze kinderen zijn volgens de Nibudtabel € 250,- per maand per kind; indien de vader € 125,- per maand per kind voldoet, dan heeft de moeder de andere helft te betalen.
6. Het hof overweegt ter zake van grief 1 als volgt. Partijen hebben in 2001, derhalve gedurende hun huwelijk, een prijs in de Nationale Postcodeloterij ten bedrage van f 1.200.000,- netto gewonnen, welke destijds bij helfte is verdeeld: ieder ontving € 272.268,12. Niet in geschil is dat tussen partijen in het kader van de echtscheiding in 2002 overeengekomen is dat de twee oudste kinderen - [kind 3] en [kind 4] - bij de vader en de twee jongste kinderen - [kind 1] en [kind 2] - bij de moeder zouden gaan wonen en de vader en de moeder ieder de dagelijkse kosten voor opvoeding en verzorging van de bij hen wonende kinderen voor zijn/haar rekening zou nemen. Voorts staat vast dat [kind 3] ten tijde dat partijen uit elkaar gingen reeds een inkomen had, zodat dit kind toen niet meer ten laste van de man kwam. [kind 3] is in februari 2004 bij zijn moeder gaan wonen, daar hij arbeidsongeschikt was geworden. Nu [kind 3] geen uitkering genoot heeft de moeder – in afwijking van het tussen partijen indertijd overeengekomene - ook de kosten voor [kind 3] betaald tot hij in september 2007 een volledige werkkring heeft aanvaard.
7. Het hof is van oordeel dat de vader er, gezien de geschetste afspraken uit 2002, vooralsnog vanuit mocht gaan dat hij in de toekomst geen alimentatie verschuldigd zou worden voor [kind 2] en [kind 1]. De vader behoefde daar naar het oordeel van het hof pas rekening mee te houden vanaf het moment dat de moeder daarop bij inleidend verzoek van 7 maart 2007 aanspraak maakt, naar het hof begrijpt onder verwijzing naar de wijziging van de verblijfplaats van [kind 3] met de daaraan verbonden gevolgen, welke wijziging plaats had in februari 2004.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat op dat moment, begin 2007, het overgrote deel van de door de man ontvangen € 272.268,12 was uitgegeven. Blijkens de door hem in hoger beroep overgelegde aangifte IB 2006 beschikte de vader per 31-12-2006 in box 3 nog slechts over bezittingen ten bedrage van € 5.064,-. Voorts is niet in geschil tussen partijen dat het aanzienlijke bedrag dat de man aan zijn woning heeft gespendeerd slechts in zeer beperkte mate tot een waardestijging heeft geleid. Het hof is van oordeel dat, tegen de achtergrond van de in 2002 gemaakte afspraken, de tot begin 2007 ten laste van zijn vermogen gedane uitgaven de man niet verweten kunnen worden. In die zin komt de omstandigheid dat de moeder tot begin 2007 heeft gewacht om jegens de man aanspraak te maken op alimentatie als gevolg van de wijziging van de verblijfplaats van [kind 3], terwijl die wijziging reeds plaats had in februari 2004 voor rekening en risico van de moeder. Derhalve slaagt grief 1 van de man. Nu de man ter zitting in hoger beroep heeft herhaald dat hij maandelijks, conform de in eerste aanleg overgelegde draagkracht-berekening, een bedrag van € 51,- beschikbaar heeft (gehad) tot het moment dat hij weer vader is geworden - 30 augustus 2007-, en de moeder dat niet betwist heeft, zal het hof de alimentatie over de periode 1 december 2006 tot 1 september 2007 bepalen op € 25,50 per kind per maand.
9. Het hof ziet in de omstandigheid dat grief 3 van de vader betrekking heeft op zijn draagkracht voor wat betreft de periode na 1 september 2007 aanleiding eerst deze grief te behandelen.
10. Volgens grief 3 heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de nieuwe gezinssituatie van de vader. Ter zitting in eerste aanleg heeft de vader aangegeven dat zijn huidige vriendin is bevallen van een zoon, [kind 5] Er moet minimaal rekening worden gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. De vader geniet dienaangaande geen belastingvoordelen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader herhaald dat hij op 30 augustus 2007 weer vader is geworden. Hij onderhoudt met de moeder van dit kind een relatie, waarbij het kind de ene week bij de moeder in België is en de andere week bij hem. De moeder heeft een baan. In de week dat het kind bij de vader is betaalt hij de kosten van verzorging en opvoeding, waaronder de opvangkosten van het kind bij de crèche, [x]. De vader heeft ter zake facturen overgelegd.
11. De vrouw stelt zich op het standpunt dat, nu de vader hierover niets zegt, er van moet worden uitgegaan dat zijn partner inkomsten uit arbeid/uitkering heeft; zij moet dan voor de helft bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van het nieuwe gezin van de vader.
12. Het hof is, tegen de achtergrond van (hetgeen hiervoor is overwogen omtrent) de door de man in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening, van oordeel dat de gewijzigde situatie van de vader per 1 september 2007 meebrengt dat hij vanaf dat moment geen draagkracht heeft om nog bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2].
13. Voor wat betreft het incidenteel appel overweegt het hof dat, nu het hof onderhavige beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, de moeder geen belang heeft bij de grief.
14. Derhalve slagen de grieven 1 en 3 van de man. De overige grieven behoeven geen behandeling. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als na te melden.
15. Het vorenstaande voert tot de conclusie dat de vader over de periode van 1 december 2006 tot en met 1 september 2007 in staat is tot betaling van een bedrag van € 25,50 per kind per maand voor [kind 1] en [kind 2] Vanaf 1 september 2007 heeft de vader onvoldoende draagkracht om nog kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2] te betalen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [kind 2] en [kind 1] met ingang van 1 december 2006 op € 25,50 - per maand per kind en met ingang van 1 september 2007 op nihil;
sluit de wettelijke indexering van genoemde bijdrage per 1 januari 2007 uit;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat ieder partij de eigen kosten draagt.
De beschikking is gegeven door de mrs Kamminga, Dusamos en Ydema, bijgestaan door mr Buiting als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 maart 2009.