GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 maart 2009
Zaaknummer : 200.009.465/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-588
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.J. de Nijs.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 1 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 april 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 15 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 19 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 19 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is bepaald dat de alimentatieverplichting van de man jegens de
vrouw is beëindigd per 1 februari 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek van de man tot beëindiging van de partneralimentatie af te wijzen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof vermeent te behoren. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure (het hof leest: in de kosten van het geding in hoger beroep).
3. Ter zitting van het hof heeft de man verzocht zijn inleidend verzoek aldus te lezen dat hij nihilstelling van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw verzoekt op grond van gewijzigde omstandigheden, alsmede beëindiging van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw met ingang van 14 april 2009, op welke datum de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw vijftien jaar heeft geduurd. De vrouw heeft ter zitting met deze lezing van het inleidend verzoek ingestemd en verzocht om de zaak opnieuw te beoordelen.
4. Het hof overweegt als volgt. Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak op grond van 1:401 lid 1 BW worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof passeert de stelling van de man dat zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw gewijzigd dan wel beëindigd kan worden vanwege het feit dat de gezamenlijke zoon van partijen inmiddels 18 jaar oud is. Dat feit levert naar het oordeel van het hof geen rechtens relevante wijziging op in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
De vrouw heeft niet betwist dat haar inkomen sinds de echtscheiding is verdubbeld. Deze inkomenswijziging merkt het hof wél aan als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Omdat de draagkracht van de man in hoger beroep niet ter discussie staat, zal het hof uitsluitend de behoefte van de vrouw beoordelen.
5. Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw in het verleden heeft samengewoond met [naam (vermoedelijke) partner] als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW, nu de vrouw die stelling gemotiveerd heeft betwist en de man die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Op diezelfde gronden passeert het hof de stelling van de man omtrent het beweerde vermogen van de vrouw op de Antillen.
6. Vaststaat dat de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw ten tijde van de echtscheiding is vastgesteld op ƒ 300,- per maand, doch de vrouw heeft gesteld dat haar behoefte destijds veel hoger was vanwege onder meer haar toenmalige huur van ƒ 800,- per maand. Daarnaar gevraagd heeft de advocaat van de vrouw ter zitting van het hof medegedeeld dat de behoefte van de vrouw lastig te berekenen is en daarover geen informatie te kunnen verschaffen.
7. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen inzicht heeft gegeven in haar (toenmalige en huidige) behoefte. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man van de aanvullende behoefte van de vrouw, had het op de weg van de vrouw gelegen om, nu zij stelt dat zij onverminderd behoefte heeft aan de door haar gestelde aanvullende bijdrage van € 182,- per maand, deze behoefte genoegzaam te onderbouwen, althans het bestaan daarvan ter zitting nader toe te lichten. De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte lastig te berekenen is, doch zulks neemt niet weg dat een met bewijsstukken gestaafde behoefteberekening wel van haar had mogen worden verwacht. Bovendien is vast komen te staan dat het inkomen van de vrouw sedert de echtscheiding is verdubbeld. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij ten tijde van de echtscheiding een hogere behoefte had vanwege het feit dat zij haar toenmalige maandelijkse huur niet kon betalen en heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij behoefte had aan een hogere dan de destijds door de rechtbank vastgestelde bijdrage. Evenmin heeft de vrouw aangetoond dat zij, ondanks een verdubbeling van haar inkomen, thans nog onverminderd behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man. Dat bij beschikking van 21 juni 2007 de rechtbank Rotterdam de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de vrouw heeft uitgesproken, doet aan het vorenstaande niet af. Nu de vrouw niet tot nauwelijks inzicht heeft gegeven in haar behoefte maar wel vast is komen te staan dat haar huidige inkomen ten opzichte van het inkomen ten tijde van de echtscheiding is verdubbeld, moet het er voor worden gehouden dat de vrouw geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien. Gelet hierop zal het hof de door de man ten behoeve van de vrouw verschuldigde bijdrage met ingang van 1 februari 2008 op nihil stellen.
8. Nu het hof de alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 februari 2008 op nihil zal stellen, ziet het hof geen beletsel om de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 14 april 2009 te beëindigen nu beëindiging alsdan niet ingrijpend is. Immers, de vrouw ontvangt dan al ruim een jaar geen alimentatie meer, zodat niet kan worden gesteld dat het wegvallen daarvan van zo ingrijpende aard is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.
9. Het hof ziet geen reden, zoals de man heeft verzocht, om de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
10. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 14 maart 1994 van de rechtbank Rotterdam - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 februari 2008 op nihil;
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken eindigt op 14 april 2009;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, van Nievelt en van Dijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2009.