ECLI:NL:GHSGR:2009:BH9848

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.010.720/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Labohm
  • J. Milar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde bijdrage levensonderhoud na samenwoning als waren zij gehuwd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man aan de vrouw. De man had in hoger beroep verzocht om bewijs te leveren dat de vrouw samenwoonde met een andere partner, in de zin van artikel 1:160 BW, als waren zij gehuwd. De vrouw had verklaard dat haar partner na een half jaar bij haar was ingetrokken, maar dat zij niet gelukkig was met zijn aanwezigheid en zijn alcoholgebruik. De partner van de vrouw verklaarde dat hij niet de intentie had om samen te wonen, maar dat hij wel met haar had samengewoond.

Het hof heeft de verklaringen van beide partijen en getuigen in overweging genomen en vastgesteld dat er sprake was van een affectieve relatie en een gezinsverband tussen de vrouw en haar partner. De vrouw had verklaard dat zij met haar partner op vakantie was geweest en dat hij een goede verstandhouding had met haar kinderen. Ook was er sprake van wederzijdse verzorging, waarbij de vrouw haar partner hielp met vervoer en hij bijdroeg aan de huishoudelijke kosten.

Op basis van deze bevindingen concludeerde het hof dat de man was geslaagd in zijn bewijsopdracht dat de vrouw samenwoonde met haar partner als waren zij gehuwd. De bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw eindigde per de datum van ontbinding van het huwelijk van haar partner. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 maart 2009
Zaaknummer : 105.010.720.01
Rekestnummer : 144-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5292
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.J. de Deugd,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Aardoom-Fuchs.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst naar zijn in deze zaak gewezen tussenbeschikking van 7 november 2007. Ter voldoening aan deze beschikking heeft de man vier getuigen voorgebracht. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen elk hun standpunt uiteengezet over het al dan niet geslaagd zijn van de man in zijn bewijsopdracht.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Algemeen
1. Bij voormelde tussenbeschikking is de man toegelaten tot het bewijs - door middel van getuigen - van zijn stelling dat de vrouw heeft samengewoond (in de zin van artikel 1:160 BW) met [een partner] als waren zij gehuwd.
2. Het hof overweegt als volgt.
3. Voorop zij gesteld dat tussen partijen vaststaat dat sprake is geweest van een affectieve relatie tussen de vrouw en [haar partner]. Voorts staat vast dat [de partner van de vrouw] [in] 2004 van zijn toenmalige echtgenote is gescheiden, zodat slechts de periode vanaf die datum in deze relevant is.
4. Als criteria voor de situatie als hierboven onder r.o. 1 bedoeld gelden onder meer samenleving en de duurzaamheid daarvan, het mogelijke gezinsverband, en het vormen van een economische eenheid. Voorts moet zijn gebleken dat de samenlevenden elkaar wederzijds verzorgen. Tenslotte is vereist dat zij met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Samenwonen en duurzaamheid van de samenwoning
5. De vrouw heeft verklaard:
a) Na ongeveer een half jaar is [mijn partner] min of meer bij mij ingetrokken. Ik bedoel met min of meer dat ik er eigenlijk niet zo gelukkig mee was, dat hij voordurend bij mij in huis was.
b) In maart 2005 was voor mij de maat vol. Ik kon niet meer tegen zijn aanwezigheid in huis en zijn voortdurende alcoholgebruik.
6. De heer [naam partner] heeft verklaard:
a) Ik heb wel met haar [de vrouw] samengewoond, maar het was niet de bedoeling om te gaan samenwonen.
b) In de tijd dat ik bij [de vrouw] in huis was, had ik mijn kleren en spullen bij me.
c) Tijdens mijn relatie met [de vrouw] heb ik de caravan in [woonplaats] gewoon aangehouden. Daar heeft toen een paar maanden lang een vriend van mij verbleven.
7. Op grond van bovenstaande verklaringen in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de vrouw met [haar partner] heeft samengewoond. Voorts is het hof van oordeel dat er sprake is van duurzaamheid aangezien de samenwoning voor wat betreft de relevante periode een periode heeft bestreken van één jaar.
Gezinsverband
8. Op basis van de verklaring van de vrouw alsmede de verklaring van [haar partner] is het hof van oordeel dat de vrouw met [haar partner] in gezinsverband leefde.
9. De vrouw heeft namelijk verklaard:
a) Met het gezin ben ik een keer twee weken naar [naam park] geweest met vakantie. De heer [naam partner] kwam dan
`s avonds uit zijn werk daar ook af en toe naar toe. De heer [naam partner] heeft die vakantie voor zijn rekening genomen;
b) De kinderen konden, en kunnen overigens nog steeds, het goed vinden met [mijn partner].
10. De verklaring van [naam van de partner] luidt in dit verband:
Desgevraagd verklaar ik dat ik met de kinderen van [de vrouw] heb opgetrokken. Ik heb een goede verstandhouding met hen. Als wij iets leuks gingen doen, dan betaalde ik dat als dat zo uitkwam.
11. De vrouw heeft voorts verklaard:
Als hij [[mijn partner] bij mij in huis was, dan at en sliep hij bij mij.
12. Op basis van de verklaring van de vrouw acht het hof het ook aannemelijk dat de vrouw met [haar partner] de slaapkamer deelde.
Wederzijdse verzorging
13. Van wederzijdse verzorging is slechts sprake indien de samenwonenden in feite elk hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding, dan wel op een andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
14. De vrouw heeft in dezen verklaard:
a) De heer [naam partner] betaalde mee aan de boodschappen.
b) Omdat [mijn partner] min of meer een patiënt was kwam het er op neer dat ik hem verzorgde.
c) De heer [naam partner] heeft die vakantie voor zijn rekening genomen.
15. De heer [naam partner] heeft verklaard:
a) In die periode heb ik een rijontzegging gehad voor de duur van vijftien maanden. [De vrouw] fungeerde toen als mijn chauffeur.
b) Tijdens onze relatie heeft [de vrouw] gebruik mogen maken van een auto van mijn bedrijf. Dat was een Twingo. [De vrouw] mocht toen ook het benzinepasje van mij gebruiken.
16. Op grond van bovenstaande verklaringen in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat er sprake is van wederzijdse verzorging.
Conclusie
17. De conclusie is derhalve dat de man is geslaagd in zijn bewijsopdracht dat de vrouw heeft samengewoond met [haar partner] als waren zij gehuwd en dat per datum ontbinding van het huwelijk van [haar partner] de bijdragen van de man in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw is geëindigd. De grieven van de man treffen doel.
18. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
Proceskosten
Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten, acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de beschikking van 12 december 2006 van de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, wegens samenwoning in de zin van artikel 1:160 BW, is geëindigd per datum dat het huwelijk van [haar partner] is ontbonden;
bepaalt dat de man en de vrouw ieder de eigen proceskosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Labohm en Milar, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2009.