GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 februari 2009
Zaaknummer : 200.009.205.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-4339
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.W. Lagraauw.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 maart 2008.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 12 augustus 2008 en 29 december 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De man heeft op 18 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
Op 8 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. Ter terechtzitting is de man in de gelegenheid gesteld binnen een week na de zitting alsnog bewijsstukken over te leggen van het bestaan van na te noemen schuld bij Telecom op 25 maart 2007.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen: een brief van de advocaat van de man van 15 januari 2009, een brief van de advocaat van de vrouw van 19 januari 2009 en een brief van de advocaat van de man van 2 februari 2009 met daarbij een schrijven van gerechtsdeurwaarders- en incassokantoor M.G. de Jong van 26 januari 2009 betreffende een schuld van de man aan [de B.V.]
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat ieder der partijen de helft van de waarde van de gemeenschappelijke schulden per 25 maart 2007 zal dragen. De rechtbank heeft deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 18 april 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Thans is nog in geschil welke schulden tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat ieder der partijen de helft van de waarde van de gemeenschappelijke schulden per 25 maart 2007 zal dragen. Voorts verzoekt de vrouw het hof uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat ieder der partijen inzake de oude schulden bij Zorg en Zekerheid, Primeline en de Rabobank de helft van de waarde van deze schulden per 25 maart 2007 zal dragen en uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man de gehele nieuwe schuld bij Zorg en Zekerheid na 25 maart 2007, de schuld bij Telecom en de schuld bij de Belastingdienst zal dragen. Subsidiair verzoekt de vrouw het hof een zodanige verdeling vast te stellen als het hof in goede justitie meent te moeten bepalen.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie redelijk en rechtens juist mocht achten.
4. In de enige grief klaagt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen zelf in staat zijn per peildatum 25 maart 2007 de omvang van de schulden vast te stellen en te bezien welke betalingen (aflossingen en/of rente) gedaan na die datum voor verrekening in aanmerking komen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat de man heeft getracht nieuwe schulden bij de gemeenschappelijke schulden te voegen, welke schulden de man zelf heeft doen ontstaan na de peildatum. Deze schulden betreffen een nieuwe schuld bij Zorg & Zekerheid, een schuld bij Telecom en een schuld bij de Belastingdienst.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Het hof stelt vast dat, ter bepaling van de waarde van de gemeenschappelijke schulden, de door de rechtbank vastgestelde peildatum van 25 maart 2007 niet in geschil is.
7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat thans vast dat de schulden bij Zorg en Zekerheid van € 1.300,-, bij Primeline van € 1.000,- en bij de Rabobank van € 900,- tot de gemeenschap behoren. Voorts is ter terechtzitting vast komen te staan dat ook de schuld bij de Belastingdienst van in totaal € 273,-, bestaande uit twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting over de tijdvakken 22 november 2006 tot en met 21 februari 2007 en 21 december 2006 tot en met 9 januari 2007, in de gemeenschap valt. Dat deze schuld aan lichtvaardigheid is te wijten, heeft de vrouw niet voldoende onderbouwd, zodat het hof met voorbijgaan aan die stelling ook deze schuld geheel in de verdeling te betrekken. Daarnaast is niet (meer) in geschil dat de door de man opgevoerde (nieuwe) schuld bij Zorg en Zekerheid en de (resterende) schuld bij de Belastingdienst niet tot de gemeenschap behoren, nu deze dateren van na de peildatum.
8. Het hof is, anders dan de man stelt, van oordeel dat de door de man gestelde schuld bij Telecom van € 1.740,01 niet tot de gemeenschap behoort. De vrouw heeft immers bestreden dat deze schuld op 25 maart 2007 bestond en de man heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit van de juistheid van zijn stelling blijkt, noch overigens aangetoond dat deze schuld tot de gemeenschap behoort. Het hof overweegt dienaangaande dat de man bij brief van 2 februari 2009 weliswaar opgave heeft gedaan van een schuld aan [de B.V.], en bij die brief heeft verwezen naar een reeds in eerste aanleg overgelegde productie van 31 mei 2007 waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze schuld aan [de B.V.] mogelijk identiek is met de schuld bij Telecom, maar aldus heeft de man nog geenszins aangetoond dat deze schuld ook voor 31 mei 2007 en in het bijzonder op 25 maart 2007 bestond.
9. Gelet op het vorenstaande staat vast welke schulden tot de gemeenschap behoren. Het hof zal bepalen dat partijen na te noemen schulden ieder voor de helft van de waarde op 25 maart 2007 voor hun rekening dienen te nemen en als eigen schuld dienen te voldoen. Nu partijen geen, dan wel onvoldoende, gegevens hebben overgelegd over de stand van zaken met betrekking tot deze schulden, is het hof van oordeel dat partijen zelf in staat moeten worden geacht om de omvang van die schulden per peildatum vast te stellen en te bezien welke betalingen gedaan na die datum voor verrekening in aanmerking komen. Mitsdien zal het hof als na te melden beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat partijen na te noemen schulden ieder voor de helft van de waarde op 25 maart 2007 voor hun rekening dienen te nemen en als eigen schuld dienen te voldoen:
- de op 25 maart 2007 bestaande schuld Zorg en zekerheid,
- Primeline,
- Rabobank en
- Belastingdienst tot een totaal van € 273,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Husson en Bos, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2009.