ECLI:NL:GHSGR:2009:BI1235

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.368/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Bouritius
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 6 februari 2008 aangevochten, waarin zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen. De vader verzocht de alimentatie ten behoeve van de minderjarige met ingang van 1 juli 2007 op nihil te stellen, omdat zijn financiële situatie was veranderd door het wegvallen van het inkomen van zijn geregistreerde partner. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft het beroep van de vader bestreden en verzocht om hem te veroordelen in de proceskosten.

Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen geen recente financiële gegevens hebben overgelegd. De moeder had een draagkrachtberekening ingediend, maar deze was gebaseerd op het inkomen van haar huidige partner. Het hof oordeelde dat de vader terecht de bijstandsnorm voor een gezin in zijn berekening had meegenomen, aangezien zijn partner arbeidsongeschikt was en geen inkomen had. Hierdoor was de vader niet in staat om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Het hof heeft de grieven van de vader gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd. De vader hoeft vanaf 1 juli 2007 geen alimentatie meer te betalen en de moeder moet de teveel ontvangen bedragen sinds 1 oktober 2007 aan de vader terugbetalen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de financiële situatie van beide ouders in overweging is genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 februari 2009
Zaaknummer : 200.006.368/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-8556
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.E. Koopmans.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 28 april 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 6 februari 2008.
De moeder heeft op 9 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 26 juni 2008 en 26 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 december 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de vader, strekkende tot wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 7 februari 2007 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de staande huwelijk tussen partijen [in] 1999 te [woonplaats] geboren minderjarige [naam minderjarige], hierna te noemen: de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 7 februari 2007 te wijzigen, in dier voege dat de door hem ten behoeve van de minderjarige te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 1 juli 2007, althans met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoek op nihil wordt bepaald, althans op een lager bedrag dan het thans geldende, zulks met veroordeling van de moeder tot terugbetaling aan hem van al hetgeen zij met ingang van de datum van wijziging van voormelde bijdrage ten onrechte ten titel van alimentatie ten behoeve van de minderjarige heeft ontvangen.
De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de vader te veroordelen in de kosten van de procedure (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
3. Met de eerste twee van de zes door de vader aangevoerde en door de moeder gemotiveerd betwiste grieven verzet de vader zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de door hem gestelde wijziging van omstandigheden geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 7 februari 2007 vastgestelde bijdrage van € 185,- per maand rechtvaardigt.
4. Het hof overweegt als volgt. Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak op grond van artikel 1:401 lid 1 BW worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het enkele feit dat de vader stelt dat de WW-uitkering van zijn huidige geregistreerde partner op 28 juni 2007 (derhalve na de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 7 februari 2007) is geëindigd, merkt het hof aan als een wijziging van omstandigheden. De vader heeft destijds geen verweer gevoerd tegen de door de moeder verzochte kinderalimentatie aangezien hij vanwege het inkomen van zijn huidige geregistreerde partner tot betaling in staat was. De stelling van de moeder, dat het inkomen van de partner van de vader bij de beschikking van 7 februari 2007 buiten beschouwing is gebleven, doet aan het vorenstaande niet af. Dat het weggevallen inkomen van de partner van de vader bij die beschikking (mogelijk) niet in aanmerking is genomen, neemt immers niet weg dat de kosten van het gezin inmiddels uitsluitend uit het inkomen van de vader moeten worden gedekt. Het hof beschouwt het wegvallen van het inkomen van de geregistreerde partner van de vader als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Het hof zal dan ook de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de vader met ingang van 1 juli 2007 beoordelen. Gelet op het vorenstaande slagen de eerste twee grieven van de vader.
5. Ter zitting van het hof is vast komen staan dat het netto-gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun samenwoning € 2.500,- per maand bedroeg. Om die reden behoeft de derde grief van de vader, waarin hij dit bestrijdt, geen bespreking meer. Uitgaande van voornoemd inkomen is het hof van oordeel dat het eigen aandeel ouders in de kosten van de minderjarige, zoals bedoeld in de Nibud tabellen waarnaar de Tremanormen verwijzen, € 355,- per maand bedraagt. Beide ouders dienen naar rato van hun draagkracht in de behoefte van de minderjarige te voorzien.
6. De grieven 4 en 5 van de vader zien mede op zijn draagkracht en komen er – zeer kort weergegeven – op neer dat voor hem, vanwege het wegvallen van het inkomen van zijn huidige partner, inmiddels een andere bijstandsnorm, te weten de bijstandsnorm voor een gezin van toepassing is. De vader heeft bij zijn beroepschrift een draagkrachtberekening overgelegd (produktie 6 bij het inleidend verzoekschrift), gedateerd 17 augustus 2007, volgens welke sprake is van een negatieve draagkracht van € 262,- per maand.
7. Voorop staat dat beide partijen geen recente financiële gegevens in het geding hebben gebracht. Bovendien is de door de moeder in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening, gedateerd 31 december 2007 en overgelegd als produktie K achter produktie 5 bij het beroepschrift, uitsluitend gebaseerd op het inkomen van haar huidige partner, met wie zij in 2005 een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Reeds volgens die berekening is sprake van een positieve beschikbare draagkracht van € 1.408,- per maand. Bij gebreke van recente financiële gegevens neemt het hof de draagkrachtberekeningen van zowel de vader als de moeder als uitgangspunt. Weliswaar stelt de moeder dat de huidige partner van de vader in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, doch niet weersproken is dat de partner van de vader als gevolg van een auto-ongeluk in 1993 arbeidsongeschikt is geraakt en blijvend letsel heeft opgelopen, dat zij uit dien hoofde een WAO-uitkering heeft ontvangen en vervolgens, na een herbeoordeling, tot 28 juni 2007 een WW-uitkering heeft ontvangen. Sinds de beëindiging van die uitkering heeft de partner van de vader geen inkomen. Nu voor het hof vast staat dat de partner van de vader inmiddels ruim 15 jaar niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen acht het hof het, gelet op het vorenstaande en gelet op de huidige economische omstandigheden, niet aannemelijk dat de geregistreerde partner van de vader binnen afzienbare tijd in het eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vader in zijn draagkrachtberekening terecht de bijstandsnorm voor een gezin in aanmerking heeft genomen.
Nu de moeder de draagkrachtberekening van de vader voor het overige in hoger beroep niet heeft betwist en er derhalve sprake is van een negatieve draagkracht, volgt hieruit dat de vader geen aandeel kan leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De grieven 4 en 5 van de vader slagen derhalve.
8. Met zijn zesde grief verzet de vader zich tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek tot terugbetaling door de moeder van de door haar sinds 1 juli 2007 ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder stelt dat het verzoek terecht door de rechtbank is afgewezen en dat deze grief van de vader geen zelfstandige betekenis heeft.
9. Nu voor het hof vast staat dat de vader met ingang van 1 juli 2007 niet langer in staat is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de moeder, die moet worden geacht in ieder geval op 1 oktober 2007 bekend te zijn geweest met het op 5 september 2007 ter griffie van de rechtbank ingekomen verzoek van de vader, niet heeft gesteld dat zij desondanks niet tot terugbetaling van de sindsdien teveel ontvangen alimentatie in staat is, zal het hof dit verzoek van de vader met ingang van 1 oktober 2007 inwilligen.
10. Het hof ziet geen reden om, zoals door de moeder is verzocht, de vader te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
11. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 7 februari 2007 van de rechtbank Dordrecht - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige met ingang van 1 juli 2007 op nihil;
bepaalt dat de moeder de door de vader sinds 1 oktober 2007 aan haar ten behoeve van de minderjarige betaalde bedragen aan hem dient terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Bouritius en Van der Burght, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2009.