ECLI:NL:GHSGR:2009:BI1738

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.004.709/01, C06/497 (oud)
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.W.H.E. Schmitz
  • T.L. Tan
  • R. van der Vlist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een huurovereenkomst en schadevergoeding na afgebroken onderhandelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Verkaart Groep B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De werknemer, die 14 jaar in dienst was bij Verkaart, vordert betaling van een bedrag van € 206.764,-- met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een vermeende huurovereenkomst voor een bedrijfspand in Barendrecht. De werknemer stelt dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, terwijl Verkaart dit betwist. De feiten van de zaak tonen aan dat er gesprekken hebben plaatsgevonden over de mogelijkheid dat de werknemer eigenaar zou worden van het bedrijfspand, dat vervolgens aan Verkaart zou worden verhuurd. Echter, het huurcontract is nooit ondertekend en er is geen onvoorwaardelijke instemming van Verkaart met de voorwaarden van de huurovereenkomst. Het hof oordeelt dat er geen perfecte huurovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat het afbreken van de onderhandelingen door Verkaart onaanvaardbaar was, gezien het gerechtvaardigde vertrouwen van de werknemer dat er een overeenkomst zou komen. Het hof gelast een comparitie van partijen om verdere informatie te verkrijgen over de onkosten die de werknemer heeft gemaakt in verband met de onderhandelingen. De beslissing van het hof is dat Verkaart in beginsel gehouden is om de gemaakte onkosten te vergoeden, maar dat de verdere beoordeling van de schadevergoeding in een later stadium zal plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.004.709/01
Rolnummer (oud) : 06/497
Rolnummer rechtbank : 421936/04-12411
arrest van de negende civiele kamer d.d. 7 april 2009
inzake
VERKAART GROEP B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
appellante in prinicipaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: Verkaart,
advocaat: mr. R. de Mooij te ‘s-Gravenhage,
tegen
[DE WERKNEMER],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [de werknemer],
advocaat: mr. J.C.A. Stevens te ‘s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 9 november 2005 is Verkaart in hoger beroep gekomen van de op 19 januari 2005 en 28 september 2005 door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, tussen partijen gewezen vonnissen. Bij exploot van 28 maart 2006 is de zaak door de procureur van [de werknemer] vervroegd aangebracht tegen 20 april 2006. Bij memorie van grieven heeft Verkaart zeven grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd. [de werknemer] heeft de grieven bestreden bij memorie van antwoord en daarbij tevens in incidenteel appel zijnerzijds bezwaren tegen de bestreden vonnissen aangevoerd. Verkaart heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Bij memorie van antwoord heeft [de werknemer] zijn eis gewijzigd wat betreft de hoogte van de te vergoeden schade. Verkaart heeft zich nadien niet verzet tegen deze verandering van eis, hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid was. Het hof zal uitgaan van de eis als gewijzigd, aangezien gesteld noch gebleken is dat deze strijd oplevert met een goede procesorde.
2. [de werknemer] vordert onder meer betaling door Verkaart van € 206.764,-- met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2005 en proceskosten. Hij legt hieraan ten grondslag dat tussen hem en Verkaart een huurovereenkomst inzake een bedrijfspand in Barendrecht tot stand is gekomen, dat de looptijd van die overeenkomst 10 jaar was en dat de maandelijkse huurprijs € 4.165,-- ex BTW bedroeg, terwijl de gebruikelijke indexclausule van toepassing was wat betreft de huurverhoging.
Verkaart betwist het gevorderde gemotiveerd.
3. Tussen partijen staan de navolgende feiten vast:
a. [de werknemer] is 14 jaar in dienst geweest bij Verkaart, sinds 1995 als technisch direkteur. Per 1 januari 2004 zijn partijen na een arbeidsconflict uit elkaar gegaan.
b. Verkaart heeft besloten een vestiging in Barendrecht te openen. [X] (hierna: [X]) was de beoogd direkteur van deze vestiging.
c. [de directeur], algemeen direkteur van Verkaart, heeft begin 2003 met [de werknemer] gesproken over de mogelijkheid dat [de werknemer] eigenaar zou worden van het te bouwen bedrijfspand en de bedrijfsruimte zou verhuren aan Verkaart.
d. Tijdens een tweede bespreking met [de werknemer] heeft [de directeur] “wel expliciet aangegeven dat voorzover partijen tot elkaar zouden komen, er op voorhand afspraken gemaakt dienden te worden over de handelwijze in geval van een arbeidsconflict” tussen partijen. [de werknemer] zou wat betreft de indeling van het te bouwen pand contact opnemen met [X].
e. Op 28 januari 2003 hebben [de werknemer] en [X] naar [de aannemer] (van Bouw- en Aannemingsbedrijf [de aannemer] B.V.) een lijst gezonden met opmerkingen dan wel antwoorden alsmede drie tekeningen.
f. Eind april 2003 heeft [de werknemer] de concept huurovereenkomst aan [X] gegeven.
g. Begin mei 2003 heeft [de werknemer] aan [X] het definitieve huurcontract overhandigd.
h. Een verklaring van [de aannemer] van 10 oktober 2003 houdt onder meer in:
“…
In januari 2003 ben ik (...) gebeld door de heer [de werknemer], die aangaf direkteur te zijn van de Verkaart Groep die mij vertelde dat hij met de heer Hans Verkaart had afgesproken dat hij het pand privé zou kopen en dat de Verkaart Groep het pand van hem zou gaan huren.
Er zijn op verzoek van de Verkaart Groep aanpassingen op het ontwerp gemaakt
Op 6 mei 2003 hebben de heer en mevrouw [de werknemer] het voorlopig koopcontract getekend. De notariële passage heeft de heer [de werknemer] uitgesteld. …”
i. Op 10 juni 2003 is het pand in Barendrecht besproken in de directievergadering van Verkaart.
j. Op 30 juni 2003 is het huurcontract inzake het pand in Barendrecht onderwerp van gesprek geweest tussen [de directeur] en de controller van Verkaart [Y].
In de agenda is terzake vermeld:
“RKL huur bedrag 10% aankoopsom.
HV dient clausule van niet meer werkzaam in opgenomen te worden.
Contract staat niet op HV maar op RKO.”
k. Het schriftelijk huurcontract is niet ondertekend.
4. De kantonrechter heeft geoordeeld dat weliswaar niet sprake was van een perfecte huurovereenkomst, maar dat het afbreken van de onderhandelingen door Verkaart in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. [de werknemer] mocht er redelijkerwijs op vertrouwen dat een huurovereenkomst tot stand zou komen. Voorts heeft de kantonrechter Verkaart veroordeeld tot schadevergoeding nader op te maken bij staat.
5. De grief van Verkaart dat de kantonrechter zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de vordering van [de werknemer] faalt.
Gegeven de grondslag van de vordering, zie hiervoor onder 2, heeft de kantonrechter zich met recht bevoegd geacht van dit geschil kennis te nemen ingevolge art. 93 Rv.
Verkaart wijst erop dat ingevolge art. 17 van de op die huurovereenkomst toepasselijke Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Bedrijfsruimte van de ROZ (nummer 58/1989) de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is. Zoals uit het hiernavolgende blijkt, kan niet worden aangenomen dat een zodanige bepaling op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is. Dit brengt mee dat de zaak terecht is aangebracht bij de sector kanton van de rechtbank ’s-Gravenhage, aangezien Verkaart in ’s-Gravenhage gevestigd is.
6. Ook de tweede grief in het principaal appel faalt. [de werknemer] heeft bij memorie van antwoord zijn eis opnieuw weergegeven en wat de schadevergoeding betreft gewijzigd. De vordering van [de werknemer] is voor het hof en voor Verkaart, naar het hof opmaakt uit de inhoud en strekking van de door Verkaart ingediende processtukken, voldoende duidelijk.
7. De grieven 3 tot en met 5 in het principaal appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling en betreffen de kern van het geschil.
Uit een oogpunt van systematiek en gelet op de devolutieve werking van het appel zal het hof eerst ingaan op de vraag of een perfecte huurovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen is.
Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Het definitieve huurcontract is begin mei 2003 aan Verkaart overhandigd. Dit is op 30 juni 2003 binnen Verkaart besproken. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een gave en onvoorwaardelijke instemming van Verkaart met dit contract. Bovendien is gesteld noch gebleken dat een zodanige instemming aan [de werknemer] meegedeeld is door Verkaart. Het onder 3j geciteerde vergaderverslag is [de werknemer] eerst veel later bekend geworden. Het huurcontract is door geen van partijen ondertekend.
Voor het overige ontbreken concrete stellingen inzake het totstandgekomen zijn van de huurovereenkomst, zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen.
8. Maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandeling is dat ieder van partijen, die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen, vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn (HR 12.8.2005, LJN AT7337; HR 29.2.2008, LJN BC1855).
9. In dit geval zijn naast de vaststaande feiten de volgende bijzondere omstandigheden van belang.
[de werknemer] is vele jaren bij Verkaart in dienst geweest. Verkaart heeft het plan opgevat in Barendrecht een bedrijfspand te laten bouwen. [de directeur] heeft in die fase twee maal met [de werknemer] gesproken over de mogelijkheid om het te bouwen perceel op naam van [de werknemer] te stellen dan wel in opdracht van [de werknemer] te laten vervaardigen, waarna Verkaart van [de werknemer] zou huren. Deze constructie was door [de werknemer] voorgesteld, maar druisde in tegen het reguliere beleid van Verkaart. Verkaart overwoog desondanks op deze wijze haar waardering voor [de werknemer] te tonen. Het bedrijfspand is naar de wensen van Verkaart ingedeeld. In het voorjaar van 2003 is echter een arbeidsconflict tussen partijen ontstaan (conclusie van antwoord zijdens Verkaart randnummer 2).
Partijen twisten over de vraag of het arbeidsconflict op 6 mei 2003 reeds was ontstaan. Op grond van de in zoverre onbetwiste verklaring van [de aannemer] gaat het hof ervan uit dat [de werknemer] op die datum de koopovereenkomst getekend heeft.
Ter oplossing van het gerezen arbeidsconflict is tussen partijen na onderhandelingen met behulp van hun raadslieden een regeling getroffen.
10. Het ontstaan van een arbeidsconflict staat er op zichzelf niet aan in de weg dat Verkaart de onderhandelingen afbreekt. Wanneer in de arbeidsverhouding sprake is van zodanig verstoorde verhoudingen dat geen basis meer aanwezig is voor een vruchtbare samenwerking, ligt het niet voor de hand een langdurige huurovereenkomst aan te gaan met dezelfde partij waarmee de verhouding verstoord is. Het betoog van [de werknemer] dat het gerezen arbeidsconflict er niet aan in de weg staat dat partijen in het kader van de huurrelatie op een zakelijke wijze met elkaar omgaan, miskent de (diepe) emoties die in de regel aan beide kanten met dit soort arbeidsconflicten in familiebedrijven gepaard gaan. Ook de overige omstandigheden, de duur van de onderhandelingen en de mate van overeenstemming, staan niet in de weg aan het afbreken van de onderhandelingen. Hetgeen [de werknemer] aanbiedt te bewijzen, kan niet tot een andere beslissing leiden, zodat het hof aan dit aanbod voorbijgaat.
Voor vergoeding van het zogeheten positief contractsbelang bestaat in dit geval geen grond.
11. Wel brengen de in rechtsoverweging 9 vermelde omstandigheden in dit bijzondere geval mee dat Verkaart in beginsel gehouden is de door [de werknemer] gemaakte onkosten te vergoeden. Het gaat daarbij om onkosten die
a. gemaakt zijn in de periode voordat duidelijk werd dat partijen definitief uit elkaar zouden gaan,
b. waarvoor de getroffen regeling ter afwikkeling van de arbeidsverhouding geen vergoeding omvat, en
c. niet kunnen worden toegerekend aan de exploitatie van het bedrijfspand door de commanditiare vennootschap.
Het hof gaat er daarbij van uit dat de door [de werknemer] na het afbreken van de onderhandelingen genomen beslissingen inzake de bouw en exploitatie van het bedrijfspand voor rekening en risiko van [de werknemer] komen.
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten teneinde partijen in de gelegenheid te stellen op deze punten nadere informatie te verschaffen en bescheiden in te brengen. Het hof verzoekt [de werknemer] om een opstelling over te leggen van de onkosten waarvoor hij vergoeding vordert en die voldoet aan de hiervoor onder a tot en met c vermelde uitgangspunten. Bij deze gelegenheid zal tevens de mogelijkheid van een schikking onderzocht worden.
12. Op de overige geschilpunten, waaronder de in eerste aanleg nog door Verkaart gevoerde verweren, zal zonodig in een later stadium van de procedure worden ingegaan.
Beslissing
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
gelast een comparitie van partijen, waarbij Verkaart deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die bevoegd is een schikking te treffen dient te verschijnen en [de werknemer] in persoon, in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op maandag 8 juni 2009 te 14.00 uur voor de raadsheer-commissaris mr. Schmitz;
bepaalt dat partijen de in te dienen stukken twee weken voorafgaand aan genoemde datum dienen in te zenden naar de raadsheer-commissaris en de wederpartij.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.W.H.E. Schmitz, T.L. Tan en R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2009 in aanwezigheid van de griffier.