GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 april 2009
Zaaknummer : 200.009.176.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-4567
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.E. van der Meer,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.E.H. Rueb-Braakman.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 maart 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 18 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 31 juli 2008 en 6 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 9 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 februari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het inleidend verzoek van de man afgewezen. In dit verzoek vroeg de man om de partneralimentatie per 24 augustus 2007 op nihil te stellen, dan wel vanaf 24 augustus 2007 de hoogte van de partneralimentatie te wijzigen en te bepalen op een conform de door de vrouw aangevoerde en onderbouwde, naast haar inkomen aanvullende behoefte, althans maximaal een bedrag van € 921,46 bruto per maand, althans te bepalen op een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zou vermenen te behoren.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de behoefte, de behoeftigheid en de daarmee samenhangende hoogte van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van partneralimentatie is afgewezen en opnieuw rechtdoende, de alimentatie te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 24 augustus 2007 een bedrag van € 550,- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen. Ter zitting heeft de man zijn verzoek gewijzigd in zoverre dat hij verzoekt de partneralimentatie vast te stellen op € 600,- per maand.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man in zijn verzoekschrift in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het appel ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Ontvankelijkheid
4. Het hof overweegt als volgt. De man heeft wijziging van de alimentatie voor de vrouw verzocht, omdat de alimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De man heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de vrouw op 24 augustus 2007 de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, waardoor haar inkomenssituatie is gewijzigd. Door de vrouw is dit niet dan wel niet voldoende bestreden. Hiermee staat vast dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan het hof de behoefte, de behoeftigheid en de daaruit voortvloeiende hoogte van de partneralimentatie zal beoordelen.
Behoefte
5. De man stelt dat de behoefte van de vrouw dient te worden vastgesteld op € 1.500,- per maand. Partijen hebben tijdens het huwelijk erg zuinig geleefd en veel gespaard, waardoor zij van minder dan het netto gezinsinkomen leefden. Er was bovendien geen sprake van aanvullende - niet fiscaal verantwoorde - inkomsten. De man stelt dat de woning van de vrouw in een goede staat verkeert en hij betwist de door de vrouw gestelde kosten voor groot onderhoud.
6. De vrouw stelt dat haar behoefte dient te worden vastgesteld op € 2.200,- per maand. Bij het bepalen van de hoogte van de partneralimentatie is de rechtbank van een te lage netto behoefte uitgegaan, aangezien ten tijde van de echtscheiding de alimentatie is gemaximeerd door de draagkracht van de man en niet door de behoefte van de vrouw. De behoefte van € 2200,- vloeit voort uit een gezinsinkomen van € 52.000,- per jaar, aanvullende - fiscaal niet-verantwoorde inkomsten – van omstreeks € 500,- per maand, inkomsten uit rente en vermogen van tenminste € 300,- per maand en geldopnamen van vermogen uit het buitenland. Voorts werd ten tijde van het huwelijk door partijen gespaard. In de behoefte van de vrouw dient derhalve een post voor sparen te worden opgenomen. Dit klemt temeer nu tijdens het huwelijk sprake was van een klassiek rollenpatroon waardoor de vrouw geen eigen pensioenaanspraken heeft opgebouwd. Tot slot kampt de vrouw met hoge onderhoudskosten ten behoeve van haar woning en ziet zij zich geconfronteerd met de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Ten behoeve van deze kosten dient een post van € 250,- per maand in aanmerking te worden genomen.
7. Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van de door de vrouw gestelde behoefte stelt het hof vast dat de vrouw geen behoefteberekening heeft overgelegd doch ter staving van haar behoefte enkele vaste lasten en periodieke uitgaven heeft benoemd. Wanneer het hof deze uitgaven inclusief een spaardeel ter hoogte van € 200,- per maand in ogenschouw neemt, komt het hof op grond van de eigen stellingen van de vrouw niet boven een behoefte van € 1.500,- per maand uit. Hierbij wordt bovendien opgemerkt dat de vrouw in haar berekening een eigenwoningforfait bedrag opneemt, terwijl hiervan geen sprake is in verband met de fiscale regeling voor “geen of geringe eigenwoningschuld” en vaststaat dat de woning van de vrouw, lasten vrij is. Nu door de man een behoefte van € 1.500,- niet wordt betwist, zal het hof de behoefte vaststellen op dit bedrag.
Behoeftigheid en partneralimentatie
8. Ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het eigen inkomen van de vrouw heeft bepaald op € 927,- netto per maand. De vrouw heeft een bruto AOW-uitkering van € 1.053,40 per maand inclusief vakantietoeslag. Als gevolg van diverse heffingskortingen en het voor de vrouw geldende lagere belastingtarief dient het besteedbaar inkomen van de vrouw te worden vastgesteld op € 1.053,33 per maand. De behoeftigheid van de vrouw bedraagt derhalve € 446,67 en niet, zoals door de rechtbank vastgesteld, € 573,-. Bij het vaststellen van de bruto aanvullende behoefte is door de rechtbank eveneens verzuimd rekening te houden met de diverse heffingskortingen en het lagere belastingtarief, aldus de man. Door de rechtbank is de bruto aanvullende behoefte bepaald op € 990,- per maand. Volgens de berekening van de man leidt dit tot een netto besteedbaar maandinkomen van € 1.842,39 per maand, hetgeen € 342,39 meer bedraagt dan de netto behoefte van de vrouw. Een bruto partneralimentatie van € 600,- per maand leidt tot een netto besteedbaar maandinkomen van € 1.507,- per maand. De partneralimentatie dient derhalve te worden vastgesteld op € 600,- per maand, aldus de man.
9. Door de vrouw wordt gesteld dat haar netto AOW inkomen in 2007 € 915,12 per maand bedroeg. Nu dit inkomen aanzienlijk lager is dan haar behoefte heeft de vrouw de afgelopen jaren moeten interen op haar vermogen. De vrouw heeft behoefte aan de bij beschikking van 13 juni 2006 vastgestelde partneralimentatie, te weten € 903,- bruto per maand.
10. Het hof overweegt als volgt. De draagkracht van de man is niet in geschil, waardoor thans na vaststelling van de behoeftigheid wordt toegekomen aan de bepaling van de hoogte van de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw. Vaststaat dat de vrouw een AOW-uitkering geniet. Bij het bepalen van de behoeftigheid en de daarmee samenhangende hoogte van de alimentatie neemt het hof als uitgangspunt de netto behoefte van € 1500,- waarop in mindering wordt gebracht het netto besteedbaar inkomen van de vrouw. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt in acht genomen de AOW-uitkering, de van toepassing zijnde heffingskortingen, te weten de ouderenkorting, de alleenstaande ouderenkorting en de algemene heffingskorting en het belastingtarief dat van toepassing is op belastingplichtigen van 65 jaar of ouder. De som van deze berekening leidt - na brutering, waarbij wederom rekening wordt gehouden met de van toepassing zijnde heffingskortingen en het voor de vrouw geldende belastingtarief – niet tot een hogere behoeftigheid van de vrouw dan de door de man aangeboden alimentatie van € 600,-. Het hof zal de partneralimentatie dan ook vaststellen op € 600,- per maand.
11. Nu de man de door hem verschuldigde alimentatie steeds heeft betaald zal het hof, gelet op de consumptieve aard van alimentatie, de wijziging laten ingaan op 1 april 2009.
12. Het vorenoverwogene brengt met zich dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat zal worden beslist als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik¬ken¬de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik¬king van 13 juni 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 april 2009 op € 600,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor¬raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Husson en Milar, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2009.